Artikel 7
De commissies kunnen ook uit eigen beweging voorstellen of adviezen
tot Burgemeester en wethouders richten met betrekking tot aangele
genheden, die tot haar werkkring behoren.
Artikel 8
1. Onderwerpen die de werkkring van meer dan één commissie raken,
kunnen door Burgemeester en wethouders naar één of meer commis
sies worden verwezen, onverminderd het recht van Burgemeester en
wethouders om behandeling in een gecombineerde vergadering van
meerdere commissies te doen plaatsvinden.
In het laatste geval wordt de vergadering gehouden onder voorzit
terschap van een door het college van Burgemeester en wethouders
aan te wijzen lid van het college.
2. Op een gecombineerde vergadering van commissies zijn de overige
bepalingen van deze verordening van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK II
Artikel 9
1. Elke commissie bestaat uit:
a. één lid, tevens voorzitter, door Burgemeester en wethouders
uit hun midden te benoemen;
b. vijf leden, door de gemeenteraad uit zijn midden te benoemen;
het lid van de commissie, dat verhinderd is om een commissie
vergadering bij te wonen, is gerechtigd om een vervanger aan
te wijzen die in zijn plaats de vergadering van de commissie
bij woont
2. Burgemeester en wethouders wijzen uit hun midden een plaatsvei
vangend voorzitter aan;
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 108 van de gemeentewet wordt
aan elke commissie een door Burgemeester en wethouders aangewezen
ambtenaar als secretaris toegevoegd.
5. Andere ambtenaren kunnen door de voorzitter en/of door de commis
sie worden uitgenodigd tot het bijwonen van een commissievergade
ring voor het verstrekken van inlichtingen.
6. Elke commissie kan zich door andere personen of deskundigen doen
bijstaan. Voor zover hieraan kosten zijn verbonden wordt vooraf
gaande machtiging vereist van Burgemeester en wethouders.
Artikel 10
1. De benoeming tot lid van de commissie vindt plaats in de eerste
vergadering dat de Raad in zijn nieuwe samenstelling bijeen komt.
2. De zittingsduur van de commissieleden is gelijk aan die van de
leden van de Raad.
3. Een lid of plaatsvervangend lid dat ophoudt lid van de Raad te
zijn, houdt tevens op lid of plaatsvervangend lid van de commis
sie te zijn.
4. Een lid kan te allen tijde het lidmaatschap van de commissie op
zeggen.