GEMEENTE NIEUW-GINNEKEN
Raadsvergadering
28 mei 1991
Onderwerp
Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst
Bijzonder Onderzoek met de gemeente Breda,
onder gelijktijdige intrekking van de overeen
komst Bijzonder Onderzoek tussen de gemeenten
Prinsenbeek, Zundert, Nieuw-Ginneken en
Klundert
Agenda Nr7
Klass. Nr.: -1.844.5
Ulvenhout14 mei 1991.
Aan de Raad
1Inleiding
Het bijzonder onderzoek ter voorkoming en bestrijding van sociale fraude
is voor onze gemeente in de afgelopen jaren verricht in een samenwer
kingsverband tussen de gemeenten Prinsenbeek, Zundert, Nieuw-Ginneken en
Klundert. Dit samenwerkingsverband is vooral ontstaan uit onvrede die
destijds bestond over de werkwijze van het Regionaal Instituut voor Bij
zonder Onderzoek (RIBO) te Breda. Dit instituut voerde het bijzonder
onderzoek destijds uit in 15 gemeenten. De onvrede spitste zich toe op
de geringe personeelscapaciteithet ontbreken van opsporingsbevoegdheid
bij de betrokken functionarissen en het zeer gebrekkig functioneren van
de toenmalige begeleidingscommissie. De gemeente Prinsenbeek trok daar,
in 1982, als eerste haar consequenties uit, zegde de overeenkomst met
het RIBO op, en organiseerde op lokaal niveau het bijzonder onderzoek.
In 1983 volgde Zundert, in 1984 Nieuw-Ginneken .Beide gemeenten sloten
een samenwerkingsovereenkomst met Prinsenbeek. De gemeente Klundert,
waar het bijzonder onderzoek nog niet door enig instituut werd verzorgd,
sloot zich eveneens in 1987 aan.
Het bijzonder onderzoek in de vier gemeenten werd verricht door twee
full-time functionarissen. Als grote voordelen van deze aanpak werden
gezien: de nagenoeg directe beschikbaarheid van de ambtenaren, de korte
en gemakkelijke communicatielijnen en het betere toezicht. Daarenboven
hadden beide aangestelde functionarissen opsporingsbevoegdheid. De sala
riskosten werden door de vier gemeenten gedragen.
2. Situatie 1987 - 1991
In 1987 werd de Rijksbijdrageregeling Bijzondere Controle van kracht.
Uit de in deze regeling gehanteerde normen bleek dat er sprake was van
een overcapaciteit in de vier samenwerkende gemeenten. Het ministerie
hanteerde bij de vergoeding de norm: één sociale rechercheur per 1000
uitkeringsgerechtigden. Voor de vier gemeenten waren twee rechercheurs
werkzaam voor ongeveer 800 uitkeringsgerechtigden. Ook in de praktijk
bleek er sprake van een overcapaciteit: nadat het bijzonder onderzoek
goed en intensief was opgepakt, was er sinds 1988 sprake van een vermin
dering van werkzaamheden'.
Bij het RIBO daarentegen had men vanwege personele omstandigheden een
fikse achterstand in het onderzoekswerk opgelopen. Een bevredigende op
lossing werd gevonden in de detachering (per 1 juni 1989van de beide
onderzoeksambtenaren bij de gemeente Breda, ten behoeve van het RIBO.