2. Indien de waarde in het economische verkeer in de periode gelegen tussen
het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid en het
begin van het belastingjaar wijziging ondergaat als gevolg van hetzij
bouw, verbouwing, verbetering of afbraak, hetzij verandering van bestem
ming, is in afwijking van de eerste volzin van het eerste lid, de waarde
die, welke in aanmerking zou zijn genomen indien die bouw, verbouwing,
verbetering, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag had gekregen
op het eerstbedoelde tijdstip.h
Artikel 5 Belastingjaar
De belastingjaren vallen samen met de kalenderjaren.
Artikel 6 Belastingtarieven
1. Voor elke volle f 3.000,van de waarde in het economische verkeer be
draagt
a. de gebruikersbelasting f 1,95;
b. de eigenarenbelasting f 2,60.
2. Indien de waarde in het economische verkeer van een onroerende zaak die
als woning en als zodanig de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient,
minder beloopt dan f 12.000,wordt ter zake van die onroerende zaak de
gebruikersbelasting niet geheven.
3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afge
rond op gehele guldens.
4. Belastingaanslagen van minder dan f 20,worden niet opgelegd. Voor de
toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet
verenigde belastingaanslagen, onroerend-goedbelastingen of andere heffin
gen aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 7 Vrijstellingen
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden de belastingen niet gehe
ven ter zake van
a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun
gebouwde en ongebouwde aanhorighedenwelke in hoofdzaak zijn bestemd
voor de openbare eredienst of voor openbare bijeenkomsten van genoot
schappen op geestelijke grondslag -andere dan kerkgenootschappen- die
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamen
lijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschappen ten
grondslag liggende levensovertuiging;
b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, met uitzonde
ring van aanhorigheden van gebouwde eigendommen;
c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandverstui
vingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met volledige
rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd;