12
door het college op de monumentenlijst worden geplaatst staat AROB-beroep open. Ook al gaat men
niet direct over tot restauratie dan kan toch advies voor de instandhouding worden verkregen van de
monumentencommissie. Uit de voorlichtingsavond met de monumenteneigenaren is een duidelijke
wilsovereenstemming naar voren gekomen. Niet alleen over eventueel te verkrijgen subsidies maar
ook over de deskundige begeleiding van de monumentencommissie.
De heer VAN YPEREN is van mening dat de wilsovereenkomst waarover de wethouder spreekt een
te zwakke basis is voor het behoud van het cultuurgoed. Een contract biedt meer zekerheid.
De heer J. VAN GILS stelt voor de financiële bijlage van dit voorstel niet vast te stellen maar het
bijbehorende overzicht nog eens aan een kritische beschouwing te onderwerpen. Hij vraagt zich af of
voor beeldbepalende monumenten eenzelfde bijdrage moet worden gegeven als voor gemeentelijke
monumenten.
Wethouder VAN DER WESTERLAKEN bevestigt dat een positieve inbreng van de eigenaar
onontbeerlijk is. Die positieve instelling heeft hij duidelijk waargenomen bij een meerderheid van de
eigenaren. Daar staan van gemeentezijde tegenover de mogelijkheden tot gratis advisering en
subsidiëring tegenover. Hij heeft goede hoop dat met die instrumenten een groot deel van het nog
aanwezige cultuurgoed bewaard zal kunnen blijven, al zal het niet mogelijk zijn alles te bewaren. Het
voorstel dat nu aan de orde is behelst de vaststelling van de monumentennota en het instellen van een
monumentenfonds. Het bedrag dat daar jaarlijks in gestort moet worden is gebaseerd op het
meerjarenprogramma restauratie gemeentelijke monumenten, voor de eerstkomende 5 jaar.
De VOORZITTER zegt aanvullend dat het college bij het voeren van een monumentenbeleid moet
kunnen beschikken over de middelen uit het monumentenfonds. De wijze waarop daarover wordt
beschikt is terug te vinden in de monumentennota, pag. 18 en volgende. Het college zal jaarlijks
rapporteren over het gevoerde beleid en zo nodig bijstelling voorstellen.
De heer J. VAN GILS wil duidelijkheid over de vraag of goedkeuring wordt gegeven aan het, op
aanvraag, uitgeven van gemeentegelden in de omvang zoals in de bijlage aangegeven.
De VOORZITTER antwoordt dat goedkeuring van het voorstel een mandaat inhoudt voor het college
om op basis van de genoemde criteria tot subsidieuitkering te komen.
De heer VAN GESTEL vindt dat er structureel een bedrag van ƒ.50.000, op de begroting moet
worden vrijgemaakt voor de gemeentelijke monumentenzorg. Haast automatisch beschikken over de
reserve grote werken vindt bij hem geen genade. Bovendien is hij van mening dat de gemiddelde
gemeentelijke bijdrage, omgeslagen over een periode van 5 jaar, niet meer mag bedragen dan
ƒ.80.000,= per jaar. Ook hij heeft zijn twijfels bij een enkel op de lijst geplaatst monument,
heroverweging daarvan lijkt hem op zijn plaats.
Samenvattend stelt de VOORZITTER dat het gaat om vaststelling van de monumentennota en het
financieel kader daarvoor. In de bijlage worden de objecten genoemd, die naar het oordeel van de
deskundigen, voor subsidiëring in aanmerking komen. Er moet niet verwacht worden dat voor alle
objecten direct een aanvraag zal worden ingediend. Over het gevoerde beleid wordt jaarlijks door het
college verantwoording afgelegd. Met waardering wordt kennis genomen van de door de V.V.D.-
fractie geleverde suggestie.
De heer J. VAN GILS vraagt ter afsluiting of de nota wordt vastgesteld tot en met pagina 19. De
daarbij gevoegde bijlagen zijn dan niet bepalend voor het handelen van het college.