commissie V.R.O.M. afgewacht moest worden en anderzijds het schetsontwerp nog niet gereed was.
In de eerstvolgende vergadering van de commissie Welzijn kan die behandeling wel plaatsvinden.
Wanneer de raad de voorkeur geeft aan een andere lokatie dan had dat in een veel eerder stadium
aangegeven moeten worden.
Aanvullend deelt de VOORZITTER mede dat het college bij zijn keuze voor een lokatie het grote
aantal bezwaren alsmede de visie van de provincie heeft laten meewegen. Een andere lokatiekeuze
zou tot langdurige procedures aanleiding kunnen geven. Verder uitstel vindt het college niet gewenst.
Daarom wordt, na advies daarover van de commissie V.R.O.M., een lokatie voorgesteld die
grotendeels overeenkomt met de lokatie van de oorspronkelijke schuur.
De heer VAN YPEREN merkt in tweede termijn op dat de gemeenteraad eerst keuzes moet maken
en dat de provincie zich moet beperken tot toezicht achteraf. Als de provincie vooraf bepaalt wat er
moet gebeuren wordt de raad overbodig. Dat er al zo lang gewacht wordt vormt voor hem geen goed
argument. Met het nieuwe gebouw zal men nog veel langer moeten doen. Daarom is een goede
afweging van alle argumenten zo belangrijk. Nu dreigt men te kiezen voor een gebouw dat hinkt op
twee gedachten, de oude vormgeving en de nieuwe gebruikswaarde. Hij blijft van mening dat voor
het zelfde geld op een andere lokatie een functioneler gebouw gezet kan worden.
De heer POSTHUMA sluit zich aan bij hetgeen zijn voorganger heeft gezegd over de rol van de
provincie. Hij is wel van mening dat vooroverleg gewenst kan zijn. Als daaruit blijkt dat de
oorspronkelijk gekozen lokatie niet haalbaar is moet daaraan niet worden vastgehouden. Dat neemt
niet weg dat de lokatie welke het college nu voorstelt door hem wordt afgewezen. Tijdens de
behandeling van het schetsontwerp in de commissie Welzijn zal hij op die aspecten terugkomen.
Nu de voorzitter een splitsing heeft aangebracht in de te volgen procedures, planologisch en voor het
gebouw op zich, kan de heer H. VAN GILS daar wat meer begrip voor opbrengen. Natuurlijk
bepaalt eerst de raad zijn keuze en wordt die vervolgens getoetst door de provincie. Dat vasthouden
aan de eerder gekozen lokatie geen zin heeft mag duidelijk zijn maar dat geeft het college niet de
vrijheid om vervolgens zelf een lokatie aan te wijzen.
De heer WILLEMSEN geeft aan dat de opmerking van collega Bastiaanssen bedoeld was als vraag
waarom geen vooroverleg gevoerd is met de provincie, zoals dat voor tal van zaken wel gebeurt.
Daarmee had veel voorkomen kunnen worden.
De VOORZITTER geeft nogmaals aan hoe het college tot de lokatiekeuze is gekomen. Een politieke
gedachtenwisseling is daar niet vreemd aan.
Wethouder VAN DER WESTERLAKEN herhaalt dat verschillende deskundigen zijn geraadpleegd
over de lokatie en de vormgeving van het gebouw. De monumentencommissie heeft zich in eerste
instantie al voorstander getoond van herbouw op de oorspronkelijke plaats. Het gebouw zelf past qua
vormgeving zeker in zijn omgeving. De toekomstige gebruikers zijn geraadpleegd en kunnen zich
helemaal vinden in het ontwerp.
De heer H. VAN GILS stelt, onder verwijzing naar de brief van 17 januari, dat het gebouw zelf pas
op 25 februari 1992 aan de orde komt.
De VOORZITTER antwoordt daarop dat de raad een taakstellend krediet heeft vastgesteld. Als de
raad in deze vergadering instemt met de nieuwe lokatie dan is het niet strikt noodzakelijk dat er nog
een finale behandeling van het ontwerp in de raad volgt. De commissie Welzijn biedt voldoende
gelegenheid om daarover nog verder van gedachten te wisselen.
Wanneer de raad nog een eindoordeel wenst te geven moet dat kenbaar gemaakt worden.