De heer MARTENS vraagt een nadere uitleg van de bijzondere positie van Zwart-Wit.
De heer VAN YPEREN legt uit dat Zwart-Wit de enige vereniging in Nieuw-Ginneken is die met
twee gemeenten te maken heeft. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zij of naar Nieuw-
Ginneken gaan of naar Breda of naar beide gaan. Hij vraagt zich af of hetgeen zij nu bereikt
hebben ook gerealiseerd zou zijn als slechts een beroep op één gemeente mogelijk was geweest.
Hij heeft het gevoel dat beide gemeenten tegen elkaar worden uitgespeeld.
De heer MARTENS kan zijn oren nauwelijks geloven. Als niet zou worden samengewerkt zouden
de totale kosten op een van beide gemeente drukken.
Wethouder ROPS waarschuwt dat men vanuit het bredase niet de kans moet krijgen Nieuw-
Ginneken het verwijt te maken dat wordt meegelift. Daarom wordt medewerking verleend aan dit
verzoek maar wel onder de voorwaarden zoals die in Nieuw-Ginneken gelden. Wat de vermogens
positie betreft wordt nogmaals gewezen op de eerder aangehaalde leningen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de agenda is voorgesteld waarbij wordt
aangetekend dat de V.V.D.-fractie wordt geacht te hebben tegen gestemd.
11. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE FINANCIERING VAN DE RESTAURA
TIEKOSTEN VAN DE BERGKORENMOLEN "DE KORENBLOEM" TE ULVEN
HOUT.
De heer VAN YPEREN is zeer begaan met het behoud van molens en steunt daarom het
subsidiebeleid van Rijk, Provincie en gemeente. Er bereiken hem echter berichten dat toegekende
rijkssubsidies vertraagd worden uitbetaald door een tekort aan geld. Stel dat de aangekondigde
rijkssubsidie niet doorgaat hoe staat het dan met de door de gemeente verleende garantstelling. Bij
het opknappen van een monument zijn de restauratiekosten aftrekbaar voor de belastingen. Ook in
dit geval kan sprake zijn van fiscale voordelen; welke rol spelen die in het geheel?
De heer VAN DE PUT kan zich Bavel en Ulvenhout niet voorstellen zonder hun molens. Met het
voorstel zelf heeft hij daarom geen probleem. Wat hem nog wel interesseert is de vraag hoe hoog
de rentelast van de voorfinanciering kan oplopen en op welke post van de begroting die wordt
verantwoord.
De nadere precisering waarom de heer H. VAN GILS tijdens de commissiebehandeling heeft
gevraagd ontbreekt. Met de voorfinanciering zelf heeft hij geen probleem. Met een ongeclausu
leerde subsidiëring heeft hij wel moeite. Hij vraagt daarom, mede in het belang van het behoud op
langere termijn van dit en andere monumenten, na te willen gaan of dit soort monumenten is
onder te brengen in een stichtingsvorm.
In overleg met de portefeuillehouder zal de VOORZITTER alle vragen beantwoorden. Wat de
voorgefinancierde restauratiesubsidie betreft zal het college alle zeilen bijzetten om deze zo
spoedig mogelijk te incasseren. Ook bij andere overheidsgelden valt niet altijd vooraf te voorspel
len wanneer tot verrekening wordt overgegaan. De mogelijk te verkrijgen fiscale voordelen
kunnen niet aan de gemeente worden toebedeeld en zijn daarom buiten beschouwing gelaten. De
rentekosten van voorfinanciering belopen in de periode tussen 1993 en 1998 ƒ.14.803, en
zullen ten laste gebracht worden van de algemene middelen om het gemeentelijk monumenten
fonds niet extra te belasten. De verfijning van het collegevoorstel is beperkt gebleven tot 1 alinea
op pagina 1. De vele werkzaamheden rond de jaarbegroting zijn daar mede debet aan. Niet
onvermeld mag blijven dat de restauratie van deze molen in de jaren 1975/76, ƒ.174.000, de
gemeente niets heeft gekost.