4. Belastingaanslagen van minder dan 20,-- worden niet
opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het
totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaan
slagen, onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aan
gemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 7 Vrij stellingen
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden de
belastingen niet geheven ter zake van:
a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en
van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in
hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor
openbare bijeenkomsten van genootschappen op geestelijke
grondslag -andere dan kerkgenootschappen- die rechts
persoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het
gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die
genootschappen ten grondslag liggende levensovertuiging;
b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aan
gewezen landgoederen, met uitzondering van aanhorigheden
van gebouwde eigendommen;
c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, welke door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd;
d. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar ver
voer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
e. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen;
f. onroerende zaken die zijn bestemd voor de zuivering van
riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen;
g. een gebouwd eigendom voor zover de ondergrond daarvan
bestaat uit ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfs
matig geëxploiteerde cultuurgrond;
h. onroerende zaken, die feitelijk worden gebruikt als
pastorie indien het genot krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht daarvan toekomt aan een kerk- genootschap
of ander genootschap als in onderdeel a bedoeld;
i. onroerende zaken, die in hoofdzaak worden gebruikt voor
de publieke dienst van de gemeente;
jstraatmeubilairwaaronder worden begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,
ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeerinstallatiesstand
beelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en
palen;
k. ongebouwde eigendommen, niet zijnde de ondergrond of een
aanhorigheid van een gebouwd eigendom, voor zover die
ongebouwde eigendommen geen gebouwde aanhorigheden
kennen;