2. Artikel 4 van de in het eerste lid bedoelde verordening blijft van toepassing
tot 1 januari 1969.
3. Artikel 6 van de in het eerste lid bedoelde verordening blijft van toepassing
tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.
ARTIKEL 5
Ingevoegd wordt Artikel 75. luidende als volgt:
De bepalingen van de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde verordening
blijven van kracht voor wat betreft de rechten en verplichtingen die op grond van
die bepalingen vóór 1 januari 1966 zijn ontstaan en die op dat tijdstip nog niet tot
gelding zijn gebracht onderscheidenlijk waaraan op dat tijdstip nog niet is voldaan.
ARTIKEL 6
Na artikel 76 worden ingevoegd de artikelen 76a tot en met 76r, respectievelijk
luidende als volgt:
Artikel 76a
Zij die aan de in artikel 74, eerste lid, genoemde verordening recht op pensioen
ontleenden met ingang van 1 januari 1966 of een later tijdstip, ontlenen van dat
tijdstip af een recht op pensioen aan deze verordening.
Keuzebepaling
Artikel 76h
De artikelen 1 tot en met 10, 16 en 18 van deze verordening zullen geen toepassing
vinden en in de plaats daarvan zullen de daarmee overeenkomende op 31 augustus
1956 geldende artikelen van de toenmalige verordening van overeenkomstige
toepassing zijn ten aanzien van degene die op 31 augustus 1956 wethouder was en
daartoe binnen zes maanden na het tijdstip waarop hij ophoudt wethouder te zijn,
schriftelijk aan de raad de wens te kennen geeft.
Het bedrag van uitkering (behoort bij Afdeling I)
Artikel 76c
Uitkeringen die zijn toegekend ter zake van een aftreden voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening, worden te rekenen van 1 januari 1969 of
het latere tijdstip waarop de uitkering is ingegaan, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 4 herzien. Ten aanzien van deze uitkeringen vindt artikel 5, tweede lid, geen
toepassing.