Artikel 76h
1. Op verzoek wordt wezenpensioen toegekend aan het minderjarig kind dat
recht op zodanig pensioen zou hebben gehad, indien artikel 25 had gegolden
op het tijdstip van het overlijden waaraan het zodanig recht kon ontlenen.
2. Het in het eerste lid bedoelde pensioen gaat in op 1 januari 1966 met dien
verstande dat, indien het verzoek meer dan een jaar na het in het vorige lid
bedoelde tijdstip is gedaan, het niet vroeger ingaat dan een jaar voor de
eerste dag van de maand waarin het verzoek werd ingediend.
De berekening van het weduwen- en wezenpensioen (behoort bij Afdeling II,
Hoofdstuk III, par. 2)
Artikel 76i
De pensioenen, toegekend aan weduwen en wezen, worden, voor zover het recht op
pensioen niet is vervallen, met ingang van 1 januari 1966 herberekend overeenkom
stig de artikelen 27 en 31, met inachtneming van artikel 34, indien dit voor de
gepensioneerde voordeliger is. Bij de herberekening worden onder een uitkering als
bedoeld in artikel 1 mede begrepen uitkeringen, toegekend aan gewezen wethouders
krachtens aan deze verordening voorafgaande uitkeringsregelingen.
Artikel 76j
De weduwen- en wezenpensioenen, toe te kennen uit hoofde van een overlijden op
of na 1 januari 1966 worden berekend overeenkomstig de artikelen 27 en 31 indien
dit voor de gepensioneerde voordeliger is.
Samenloop van pensioenen (behoort bij Afdeling II, Hoofdstuk V, par. 1)
Artikel 76k
1. Pensioenen ten aanzien waarvan de bepalingen, overeenkomende met de
artikelen 35 en 43a van de wet van 1 augustus 1956, Stb. 455, toepassing
hebben gevonden worden, onverminderd de artikelen 42 en 43 en met
inachtneming van het volgende lid, met ingang van 1 januari 1966, of het
later tijdstip waarop zij zijn ingegaan, nader vastgesteld zonder de in
eerstgenoemde artikelen vervatte beperking.
2. De nadere vaststelling, bedoeld in het vorige lid, geschiedt zodanig, dat niet
daadwerkelijk gelijktijdig vervulde diensttijd slechts wordt meegeteld voor
de berekening van het pensioen op grond van deze verordening, indien die
tijd bij dit pensioen het hoogste bedrag oplevert. Bij de beantwoording van
de vraag, bij welk pensioen de niet daadwerkelijk gelijktijdig vervulde
diensttijd het hoogste bedrag oplevert, wordt ook rekening gehouden met
een pensioen krachtens een andere regeling, bedoeld in artikel 51, vijfde lid.