Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de
toepassing van:
a. artikel 4 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van algemene invaliditeit op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toe
passing van het vierde lid tevens een pensioen vastge
steld naar een mate van algemene invaliditeit van 80% of
meer mede in aanmerking wordt genomen;
b. artikel 5 als ingangsdatum uitgegaan van de datum op
grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan.
3. De belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c,
die op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij
blijvend ongeschikt is verklaard, en die bij het buiten
toepassing laten van het eerste lid, onder c, recht heeft
op wachtgeld waarbij de duur is vastgesteld ingevolge
artikel 5 van dit besluit, heeft na afloop van de duur van
het wachtgeld, toegekend op grond van artikel K 4, tweede
lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, aansluitend
recht op wachtgeld. Laatstvermeld wachtgeld gaat in op de
eerste dag volgende op die waarop het wachtgeld toegekend
op grond van artikel K 4, tweede lid, van de Algemene
burgerlijke pensioenwet, is geëindigd. Het eindigt op het
tijdstip waarop het wachtgeld dat zou zijn toegekend inge
volge artikel 5, indien het eerste lid, onder c, buiten
toepassing wordt gelaten, zou zijn geëindigd. Op de hoogte
van dit wachtgeld zijn de bepalingen van artikel 7 van toe
passing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip
waarop betrokkene is ontslagen uit de betrekking, waarvoor
hij blijvend ongeschikt is verklaard.
Artikel 3
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd:
Voor de bepaling van dit bedrag wordt een vermindering van
het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste
lid, niet in aanmerking genomen.
2. Het tweede tot en met vijfde lid wordt vernummerd tot derde
tot en met zesde lid.
3. Het nieuwe tweede lid komt als volgt te luiden:
2Ten aanzien van de belanghebbende aan wie een wachtgeld
is toegekend en die wegens blijvende ongeschiktheid uit
hoofde van ziekten of gebreken ontslag is verleend uit
de betrekking die hij gedurende de met recht op wacht
geld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij ambte
naar was in de zin van de Algemene burgerlijke pensioen
wet, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als
volgt verrekend. De inkomsten ter hand genomen met in
gang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit
de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd
vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij be
trekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te
hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid,
geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het
oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met
het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld