onderzoeksnorm NVN 5740 wordt u in het najaar in een afzonderlijke circu laire geïnformeerd. In overleg met de VNG heeft een aantal gemeenten aan het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne een opdracht verleend tot het ontwikkelen van een "beoordelingssystematiek bodemkwali teit ten behoeve van aanvragen om bouwvergunning". Naar verwachting zal de VNG begin 1994 deze beoordelingssystematiek met daaraan gekoppeld een normeringsadvies publiceren. Er wordt een sterke druk op de gemeenten uitgeoefend om een ruim vrijstel- lingenbeleid ingevolge artikel 2.4.1, lid 2, te ontwikkelen, waarmee bodemonderzoek achterwege kan blijven. De vraag in hoeverre een ruim vrijstellingenbeleid verantwoord is, hangt nauw samen met het gemeentelijk bodembeleid: welke informatie heeft een gemeente al voorhanden met betrek king tot de kwaliteit van de bodem en welke conclusies kan zij daaruit trekken? Om gemeenten, die een compromis zoeken tussen een (te) ruim vrijstellingenbeleid en een (te) rigide onderzoeksverplichting tegemoet te komen, zal in de MBV een nieuwe, in de gemeentelijke praktijk ontwikkelde, vrijstellingsmogelijkheid worden opgenomen. Deze nieuwe vrijstellingsmogelijkheid komt erop neer, dat voor bepaalde categorieën bouwwerken in eerste instantie volstaan kan worden met een historisch onderzoek. Blijkt uit dit historisch onderzoek dat er sprake is van een niet verdachte locatie, dan kunnen burgemeester en wethouders volstaan met deze gegevens en kan veldonderzoek als onderdeel van het bij de aanvraag te overleggen onderzoeksrapport achterwege blijven. Is de locatie verdacht, dan zal alsnog veldonderzoek tot maximaal het niveau van NVN' 5740 moeten plaatsvinden. Op deze manier ontstaat een mate van flexibi liteit, die strikt juridisch gesproken het beste aansluit bij de Woningwet. De eis van bodemonderzoek wordt niet terzijde geschoven. Slechts het soort onderzoek wordt genuanceerd, iets wat geheel past binnen de opdracht van de Woningwet om het soort onderzoek in de bouwverordening in te vullen. In beleidshoofdstuk 4 bij de Model-bouwverordening is de discussie over de aansprakelijkheid verwoord. Bij de voorbereidingen van de MBV vroeg men zich af of een gemeente, die op basis van de regels uit de bouwverordening toestaat dat er wordt gebouwd, aansprakelijk kan worden gesteld voor een verontreiniging die alsnog op het terrein aanwezig blijkt te zijn. Wanneer grote zorgvuldigheid in acht is genomen bij het toetsen van de onderzoeks opzet en het interpreteren van de onderzoeksresultaten, is deze vraag in beginsel ontkennend te beantwoorden omdat burgemeester en wethouders de verlening van de bouwvergunning op een geschiktheidsoordeel baseren, wat geen garantie inhoudt voor een honderd procent schoon bouwperceel. Bij een vrijstelling op basis van artikel 2.4.1, tweede lid, geven burgemeester en wethouders aan dat zij voor het soort bouwwerk de bodemtoets niet relevant achten. Wanneer door het categoriaal verlenen van vrijstellingen niet meer wordt gecontroleerd of een bodemtoets nu wel of niet relevant is kan de eerder genoemde aansprakelijkheid niet meer zo eenvoudig worden uitgeslo ten. Ook om deze reden is het raadzaam in het nieuwe vijfde lid in alle gevallen het verkennend onderzoek te houden en afhankelijk van de resulta ten daarvan een beslissing te nemen. II Wijziging in de bouwverordening Aan artikel 2.1.5 wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd: "Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk vrijstelling verlenen van het in het eerste lid bepaalde voor een bouwwerk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 159