- 19 -
Een huurovereenkomst met kettingbeding (voor het gebruik van ander
mans grond als parkeerterrein) acht de ARRS in beginsel geen vol
doende waarborg.
ARRS, 23 augustus 1985; GS 6817.
Vrijstellingsbeleid en -criteria
NB: MBV 1965, artikel 258, lid 3 - MBV 1992, artikel 2.5.30 (alterna
tief 1), lid 5, onder b, - MBV 1992, artikel 2.5.30 (alternatief 2),
lid 4
Wil de gemeente vrijstelling verlenen krachtens artikel 258, lid 3,
dan moet zij aantonen dat het scheppen van voldoende parkeerruimte op
het terrein bij het betrokken verkeersaantrekkende gebouw zodanige
bezwaren oplevert, dat aan deze bezwaren doorslaggevende betekenis
moet worden gegeven ten opzichte van de belangen van derden.
ARRS, 28 augustus 1981; BR 1982, 53.
Het weigeren van een vrijstelling op grond van motieven die niet in
verband kunnen worden gebracht met genoemde belangen, is ongeoor
loofd. Een beslissing omtrent vrijstelling als bedoeld in arti
kel 258, lid 3, van de bouwverordening moet zijl. onderbouwd met
onderzoek naar:
a. de te verwachten parkeerdruk (aantallen en aard bezoekers,
piektijden, soorten middelen van vervoer);
b. de aanwezige parkeermogelijkheden (ook in een wijdere omgeving
dan de straat waaraan het bouwperceel ligt)
ARRS, 21 januari 1982; AB 1982, 164; GS 6717; BR 1982, 505.
In het algemeen is het redelijk vrijstelling te verlenen krachtens
artikel 258, lid 3, wanneer:
a. een te bouwen gebouw zich niet leent voor het daarop of daaronder
aanleggen van parkeerplaatsen, terwijl van een daarbij behorend
terrein niet of nauwelijks sprake is;
b. zonder vrijstelling het aan het gebouw geven van een functie die
aan het bestemmingsplan beantwoordt, moeilijk denkbaar is.
ARRS, 9 oktober 1981; A-3.0132 (1980).
Parkeerbehoeften kunnen niet op alle tijden en plaatsen onder alle
omstandigheden gelijkelijk worden beoordeeld. Daarom wordt van
gemiddelden uitgegaan. Aan de overheid is voor het vaststellen van
deze gemiddelden grote vrijheid gelaten. Afwijking van de gekozen
gemiddelden is redelijkerwijs alleen geboden, als de noodzaak daartoe
uit de feiten blijkt. De problematiek van het parkeren in stadscentra
pleegt te worden aangepakt in het geheel van voor stadscentra in te
voeren verkeersreguleringen en andere maatregelen. Daarbij behoeft
niet voorop te staan dat voor alle bezoekers van de stadscentra op
koopavonden en zaterdagen te allen tijde en zonder dat enige wacht
tijd in acht genomen moet worden, parkeerplaatsen beschikbaar moeten
zijn.
ARRS, 16 mei 1986; R03.83.6416.
Financiële voorwaarden
In het kader van de vrijstelling krachtens het derde lid van artikel 258
kan de gemeente aan de bouwvergunning een financiële voorwaarde verbin
den, bij voorbeeld dat een bijdrage in een parkeerfonds wordt gestort.
De ARRS stelt echter wel beperkingen en overweegt onder meer het
volgende
a. de voorwaarde dient een rechtstreekse bijdrage te leveren aan de
doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust;