i
7
TOELICHTING
Algemeen
De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik
van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de
Brandweerwet 1985 aangegeven: de brandbeveiligingsverordening
is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is
voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.
Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het
brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 ver
plicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan
is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd. De
brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover
niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het
"f bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans
die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen",
die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1)
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan
de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het
voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.
Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht
(Stb1992, 315)
De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergun
ningaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder
andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden inge
diend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en
wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.
De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen
welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden
afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar
geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een
beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder
geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst
nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de
aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een
beslissing op zijn aanvraag krijgt.
Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de
Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven
worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.
Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een
vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft. De Awb
is op 1 januari 1994 in werking getreden.
Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Awb bij de
behandeling van een vergunningaanvraag vereist geen afzonder
lijk besluit van burgemeester en wethouders. Bij de eerste
vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven
moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag
de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de
Awb gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van
behoorlijk bestuur zijn burgemeester en wethouders vervolgens
gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing