6
en in alle rust naar het vraagstuk kan kijken. Anderzijds zijn
er ook voordelen aan te wijzen als er juist wel raadsleden in
deze commissie zitten. In zijn algemeenheid zegt men dat het
beter is dat de raad enige distantie daarvan neemt. Persoon
lijk is hij daar ook nog niet helemaal uit. Wel heeft hij bij
het formeren van deze raad begrepen dat er geen erg grote
belangstelling was om deze commissie te bemensen, vooral ook
gezien de grote toename van werkzaamheden binnen deze commis
sie. Overigens zijn ook de werkzaamheden van een volksver
tegenwoordiger beslist niet minder geworden. De benadering van
het voorstel lijkt hem voorlopig de juiste. Hij zou met de
raad willen afspreken over bijvoorbeeld een half jaar de
voorzitter van de commissie beroep- en bezwaarschriften te
vragen zijn ervaringen in de commissie ABAM toe te lichten.
Voor wat betreft de opmerking van de heer Zwijnenburg over de
aanbeveling, stelt de voorzitter het volgende voor: er wordt
gezocht naar geschikte kandidaten. Vervolgens wordt daar aan
de hand van een curriculum vitae in de commissie over gespro
ken. Alles aanhoord hebbend is de voorzitter geneigd het
amendement over te nemen. Graag commentaar van de raadsleden
die daar anders over denken. Voorts deelt de voorzitter de
opvatting van de heer Zwijnenburg dat voordrachten waar moge
lijk personen moeten betreffen die woonachtig zijn in Nieuw-
Ginneken. Mocht het onmogelijk blijken daarin te voorzien, dan
zal dat worden gerapporteerd. In die zin zou hij een tweetal
wijzigingen op de verordening willen plegen en het verhaal met
de komende algemene beschouwingen willen evalueren.
De heer VAN YPEREN wijst er de heer Platzbeecker op dat deze
commissie is uitgebreid met een heleboel taken. Een aantal
hiervan wordt niet beroepsmatig in de raad behandeld. Dus
hetgeen in die commissie behandeld wordt, komt lang niet
allemaal in de raad. De raad heeft inderdaad het laatste
woord, maar dan moet je het wel horen natuurlijk.
De heer POSTHUMA merkt op dat hem niet is opgevallen dat deze
verordening gewijzigd wordt vastgesteld voor een periode van
vier jaar. Het is inderdaad zo dat er in deze raad geen kandi
daten te vinden waren voor deze commissie, maar wellicht is
dat in een volgende commissie wel het geval. De opmerking van
de heer Zwijnenburg vond hij terecht. Misschien is het goed
eens te kijken naar verordeningen van andere commissies waar
zich hetzelfde probleem voordoet.
De VOORZITTER stelt dat, indien de raad kan instemmen met de
voorgestelde amenderingen, de verordening in die zin zal
worden gewijzigd. De suggestie van de heer Posthuma wordt een
goede geacht en de voorzitter zegt toe de andere verordeningen
daar eveneens op na te zullen slaan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt, met inachtname van de
voorgestelde amenderingen, besloten zoals op de agenda is
voorgesteld