overwegende:
dat zij met instemming kennis heeft genomen van het oordeel van de minister van
Binnenlandse Zaken, verwoord in haar brief van 6 juni 1994, gericht aan Provinciale
Staten van Noord-Brabant en gegeven op verzoek van het College van Burgemeester en
Wethouders van Nieuw-Ginneken, betreffende de ontwerpregeling Herindeling Samenwer
kingsgebied Breda, op grond van artikel 285 2e lid van de Gemeentewet;
dat de minister in haar oordeel op een ondubbelzinnige wijze heeft aangegeven dat in deze
regeling geen recht wordt gedaan aan het belang van de gemeenten Nieuw-Ginneken,
Chaam, Alphen en Riel, en dit in het bijzonder omdat niet voldaan is aan een eerdere
beleidsuitspraak aangaande de omgekeerde bewijslast bij initiatieven van onderop;
dat de minister verder van mening is dat het voegen van het gehele grondgebied van de
gemeente Nieuw-Ginneken bij de gemeente Breda niet gedragen wordt door planologische
voornemens in dit gebied;
dat de minister aan Provinciale Staten van Noord-Brabant in overweging geeft om het
herindelingsvoorstel, rekening houdend met haar oordeel, nader te bezien;
dat zij de verwachting uitspreekt dat in het vervolg van de herindelingsprocedure een
bijstelling van de ontwerpregeling zal plaatsvinden door Provinciale Staten, rekening
houdend met het oordeel van de minister, daarin nadrukkelijk gesteund door de raad van
de gemeente Nieuw-Ginneken;
nodigt het College van Burgemeester en Wethouders uit:
Provinciale Staten van Noord-Brabant te verzoeken de ontwerpregeling Herindeling
Samenwerkingsgebied Breda zodanig te amenderen dat onverkort rekening gehouden
wordt met het oordeel van de minister van Binnenlandse Zaken, waarbij de vorming van
de Groene Gemeente, zoals verwoord in het initiatief van onderop, als uitgangspunt geldt;
Diezelfde Provinciale Staten van Noord-Brabant te verzoeken om te bewerkstelligen dat in
de vervolgprocedure Gedeputeerde Staten opnieuw in overleg treden met de betrokken
gemeenten;
Deze motie onder de aandacht te brengen van Provinciale Staten van Noord-Brabant, de
gemeentebesturen van Breda, Chaam en Alphen en Riel,
en gaat over tot de orde van de dag.
Nieuw-Ginneken, 28 juni 1994,
De Raad van de gemeente Nieuw-Ginneken.
De VOORZITTER constateert dat de motie breed gedragen wordt en vindt het bovendien een zeer
zuiver verhaal, dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Hij voegt daaraan nog enige punten
toe. Op de eerste plaats wijst hij op het feit dat de minister een helder en opmerkelijk oordeel
heeft geformuleerd, dat in de herindelingsgeschiedenis zeker niet zonder betekenis is en door het
college als een steun in de rug ervaren wordt. Opvallend noemt hij het dat de minister naast de
procedurele aspecten ook nog kort inhoudelijk de planologische kanten vernoemd heeft en hij
hoopt dat deze in ieder geval de aandacht krijgen. Vervolgens verwijst hij naar uitspraken van
bestuurderen voor wat betreft de samenstelling van het toekomstige kabinet. De motie zal ter
kennis gebracht worden van G.S. en Provinciale Staten. Tevens zegt de voorzitter toe al het
nodige te zullen doen om in de geest zoals de raad, evenals de raden van Alphen en Riel en
Chaam, de afgelopen jaren kenbaar hebben gemaakt de zaken verder tot aandacht te brengen. Het
zou hem verder heel wat waard zijn als bestuurderen van andere gemeenten ook eens tot een
opvatting zouden kunnen komen wanneer zo'n toetsing heeft plaatsgevonden. Het zou dan de
moeite waard kunnen zijn om te zeggen, moeten wij ook niet komen tot bijstelling van onze
opvattingen. Ook dat hoort naar zijn oordeel bij koninklijk besturen.