De heer GEERTS verbaast zich over de uitgebreide beschouwingen van zijn collega-raadsleden.
Hij acht het niet noodzakelijk op dit moment grote discussies te gaan voeren over allerlei be
leidsterreinen. Deze discussies zijn zeker de moeite waard, maar dienen naar zijn mening op de
daarvoor geëigende plaatsen gevoerd te worden. Zijn fractie kan zich vinden in de in de kadernota
uitgezette lijn. Hij heeft daarbij echter één belangrijke opmerking, die hij essentieel vindt in het
hele verhaal, dat is de Wet Financiële Verhouding. Dan praat je pas echt over een Zwaard van
Damocles. Naar zijn oordeel moet deze wet in de toekomst heel nadrukkelijk worden bezien en
worden doorvertaald in onze meerjarenbegroting.
Op verzoek van de heer H. VAN GILS legt de heer GEERTS nogmaals uit hoe hij vindt dat tegen
deze kadernota moet worden aangekeken. Hij benadrukt hierbij dat zijn opmerkingen hieromtrent
niet werden ingegeven door de door de VVD-fractie gemaakte opmerkingen. Vervolgens geeft de
heer VAN DE PUT nog zijn visie op de bedoeling van de kadernota.
Wethouder J. VAN GILS beaamt dat de kadernota erg laat is. Dat is ook de reden dat er geen tijd
was om alle posten exact in te vullen. Het saldo van 100.000,- zou in principe een samenraap
sel kunnen zijn van posten die in 1994 te laag geraamd zijn en in 1995 hoger moeten worden.
Daar met name de VVD-fractie uitgebreid ingaat op de inkomstenkant, begint de wethouder met
de beantwoording van deze vragen. De kosten in verband met de herhuisvesting van de Speel-o-
theek zullen, als ze er al zijn, dit jaar worden verwerkt. Het is dus normaal dat je die niet in een
meerjarenraming aantreft. Wat de verhuur betreft van de Tweeschaar, recentelijk is een contract
voor 5 jaar getekend met de Stichting Reliëf. De huurprijs van 75.000,— is berekend op de
resterende boekwaarde van het gebouw met een 7% annuïteit en een bedrag voor groot onder
houd, verzekering en belasting. Het door de Speel-o-theek in de Tweeschaar te huren gedeelte
krijgt eveneens een huurprijs, maar daar is men op dit moment nog niet uit. Ook de wethouder
vindt de verhoging van de reinigingsrechten aan de forse kant. Hij is het echter met de heer
Martens eens dat daaraan niet te ontkomen zal zijn. Als oorzaken van deze verhoging noemt hij:
a) de 5.000,-- hoger uitvallende inzamelingskosten oud papier; b) de tegenvallende, zoniet
geheel wegvallende opbrengst oud papier (in 1994 moest zelfs worden bijbetaald), en c) de
verhoging van het storttarief voor huishoudelijk afval op de stortplaats Zevenbergen. Deze laatste
verhoging heeft volgens het stadsgewest niets te maken met het feit dat minder afval wordt
aangeleverd, maar wordt veroorzaakt door het op elkaar afstemmen van storttarieven op de
diverse stortplaatsen. Een ander element dat tegen ons werkt is het onder de begroting blijvende
aantal uitgezette duobakken, omdat flink wat huishoudens samendoen met één bak. Bovengenoem
de factoren hebben geleid tot de verhoging van het reinigingsrecht. De wethouder doet echter de
toezegging dat het college rondom de begrotingsbehandeling de actuele cijfers zal bekijken,
waarna, indien daar bijvoorbeeld door een hogere opbrengst oud papier aanleiding toe is, het
tarief eventueel zal worden verlaagd. De VVD-suggestie om het reinigingsrecht wat minder te
verhogen en daarvoor in de plaats wat bij de OZB te doen, wordt door het college ontraden. Het
reinigingsrecht is namelijk een retributie, een vergoeding voor diensten, waarbij je als uitgangs
punt moet nemen dat de kosten van dienstverlening in het tarief moeten zijn gedekt. Met
betrekking tot de vraag over de OZB, merkt de wethouder richting de VVD op dat onbewust een
rekenfout is gemaakt. De opbrengst zal 20.000,— hoger zijn. Het voorstel aangaande de
hondenbelasting is op zich geen gek voorstel, maar het verhogen van de belasting voor de 2e en
volgende hond zou slechts 7.500,- meer opleveren, terwijl de in de kadernota voorgestelde
verhoging tot een meeropbrengst van 24.000,- leidt. Zou de VVD-suggestie worden gevolgd,
dan betekent dat dat elders 16.500,— moet worden gevonden. Het verhaal van het Kringloopcen
trum zal door de wethouder worden nagegaan. Uit het betoog van de heer Posthuma heeft de
wethouder begrepen dat diens fractie accoord gaat met de kadernota, onder voorbehoud dat bij het
invullen van de ton van een aantal zaken, waaronder de Roosbergseweg, wordt afgebleven. Ook
de wethouder is van mening dat de kaasschaaf voorlopig op de plank kan blijven liggen. De
basisvoorzieningen zouden inderdaad in stand moeten blijven. De wethouder is het hier echter met
de heer Van de Put eens, dat best eens gekeken kan worden of alles wat tien jaar geleden actueel
en nodig was, dat vandaag nog is. Richting de heer Zwijnenburg antwoordt de wethouder dat hij