betreft, omdat hij een en ander op dit moment niet op zijn consequenties kan toetsen. Richting de
heer Van der Westerlaken merkt hij op dat het erg moeilijk is een onderscheid te maken tussen
agrariërs en niet-agrariërs. Hij stelt voor de werking van de artikelen een jaar aan te zien en
vervolgens te evalueren. Mocht de heer Goos in zijn tweede termijn nog argumenten kunnen
geven die voor zijn suggestie pleiten, dan hoort hij dat graag.
De heer VAN DER WESTERLAKEN ziet problemen ontstaan als er onderscheid wordt gemaakt
tussen een burger in de bebouwde kom en een burger in het buitengebied als het gaat om het
mogen stoken van snoeihout. Hij ziet hier een duidelijk verband met artikel 14, dat agrariërs de
mogelijkheid biedt onder voorwaarden een houtsingel te kappen en op te stoken. Ook het stoken in
het buitengebied zou hij tot de categorie agrariërs willen beperken, om geen discrepantie te krijgen
tussen een burger in de bebouwde kom en een burger in het buitengebied.
De heer GOOS pleit, met betrekking tot de vergunningverlening ex lege, voor een zekere
uniformiteit in wet- en regelgeving. Hij is bovendien van mening dat het rooien van bomen iets is
dat vrij snel bij mensen opkomt en men kan dan binnen afzienbare en reële termijnen een ver
gunning verwachten. We praten dan alleen nog over een theoretische kans, die we ons nauwelijks
kunnen voorstellen. Naar zijn oordeel moeten er wel goede redenen zijn om van de model-APV af
te wijken.
De VOORZITTER vindt dat hier een politieke afweging moet worden gemaakt en is benieuwd
hoe de andere fracties daarover denken. Verdient de suggestie van de heer Goos navolging of
wenst de raad handhaving van het voorstel? Hij stelt voor het hele verhaal te handhaven en na een
jaar te evalueren, waarbij hij de bereidheid uitspreekt dit punt in zijn volle omvang te bespreken.
Hij pleit voor handhaving van het voorstel, te meer omdat deze bijgestelde APV ook met anderen
besproken is en men getracht heeft hierin enige uniformiteit te creëren. Hij wil richting de heer
Goos zeker niet zeggen dat diens opmerking geen hout snijdt, maar is desondanks voor handha
ving van het totale voorstel met een evaluatie na 1 jaar.
De heer VAN DER WESTERLAKEN vraagt of de voorzitter daarmee ook punt 8 bedoelt. Na
diens bevestigende antwoord zegt de heer Van der Westerlaken daar toch problemen te verwach
ten.
De VOORZITTER inventariseert of ook andere fracties de mening van de heer Van der Westerla
ken delen, en vervolgens wie het collegevoorstel steunt om het totale verhaal te handhaven en na
een jaar te evalueren. Hij doet daarbij de toezegging dat, bij handhaving van het voorstel, de
expliciet door de raad naar voren gebrachte punten in de evaluatie nadrukkelijk worden meegeno
men.
Zonder hoofdelijke stemming wordt door de meerderheid van de raad besloten zoals op de agenda
is voorgesteld.
13. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN HET BESTEMMINGSPLAN "KAPIT
TELHOF" TE BA VEL.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de agenda is voorgesteld.
14. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN EEN VOORBEREIDINGSBESLUIT
VOOR HET PAND CAUWELAERSEWEG 12 EN 12A TE ULVENHOUT T.B.V.
UITBREIDING VAN KINDERDAGVERBLIJF 'T POPJE".