11
De heer VAN DER WESTERLAKEN heeft met het voorstel als zodanig geen probleem, maar
zou het zo willen afgrendelen dat hier geen precedentwerking van uitgaat en anderen daar geen
rechten aan kunnen ontlenen. Hij wijst dan op de beruchte 500 m3, waar men thans boven zit. Hij
vindt een afgrendeling te meer noodzakelijk om te voorkomen dat, mocht het kinderdagverblijf
ooit verdwijnen, daar een tweede woning ontstaat. Hij kan op dit moment niet aangeven hoe een
dergelijke afgrendeling zou moeten plaatsvinden, maar is wel overtuigd van de noodzaak daartoe.
De VOORZITTER licht toe dat in het college afwegingen gemaakt zijn, die overigens ook
uitgebreid in de commissie zijn geweest. Enerzijds gaat het om kinderopvang. Met name vanuit de
invalshoek volksgezondheid zijn daarvoor adequate richtlijnen voorgeschreven. Het gaat hier om
een voorziening die goed functioneert en in een grote maatschappelijke behoefte voorziet, maar
die wel zijn beperkingen heeft. Een en ander staat op gespannen voet met wat planologisch al dan
niet wenselijk is. Anderzijds constateert het college dat Cauwelaer en omgeving qua karakter in de
loop der jaren veranderd is. Dit betekent dat het totale bestemmingsplan bekeken en mogelijk
herijkt zal moeten worden. Deze voorziening kan daar echter niet op wachten, reden waarom het
college na bestuurlijke weging van mening is dat daarop vooruitgelopen moet worden. Het
buitengebied en de wijze waarop daar de bestemmingsplannen nu worden ingevuld zullen we zeker
verder met elkaar bespreken.
De heer GEERTS zegt dat zijn fractie zich kan vinden in het voorstel, omdat men zich bewust is
van het daar aanwezige spanningsveld. Wel is hij van mening dat juist door vooruit te lopen op de
herijking van het bestemmingsplan, een nieuw spanningsveld gaat ontstaan. Evenals de heer Van
der Westerlaken vindt hij dat moet worden opgepast dat voor dat gebied geen trend wordt gezet.
Daar wil hij absoluut niet aan meewerken. Deze zaak moet naar zijn oordeel gezien worden als
een incident, waarbij voor een bestaand spanningsveld een concrete oplossing is gevonden.
De VOORZITTER merkt op dit dat precies is wat hij in minder woorden ook heeft gezegd. De
afweging voor het college was dat wanneer je hieraan niet wilt meewerken, er voor de activiteit
van de kinderopvang niets anders overblijft dan de inrichting te sluiten, omdat niet meer aan alle
voorschriften wordt voldaan. Voor het overige lijkt hem dat raad en college op één lijn zitten.
Verder zal het gebied Cauwelaer in zijn totaliteit bekeken moeten worden. Steeds meer merkt het
college dat door allerlei ontwikkelingen de druk op bestemmingsplannen in het buitengebied groter
wordt. Samen met de provincie zal worden getracht daar antwoorden op te vinden. Het college zal
de boodschap van de raad echter ter harte nemen en bij verdere ontwikkelingen voor adequate
informatie zorgen.
De heer VAN DER WESTERLAKEN vraagt zich af hoe nu kan worden voorkomen dat, in de
tijd tussen nu en het nieuwe bestemmingsplan, anderen aan de hand van dit verhaal rechten gaan
claimen.
De VOORZITTER wijst er op dat het bestaande bestemmingsplan nog altijd van toepassing is.
Slechts op één onderdeel wordt vooruitgelopen.
De heer GEERTS merkt op dat een en ander geen vooruitlopen is, maar wijzigen.
De VOORZITTER antwoordt dat toch nog een procedure doorlopen moet worden. Het college
heeft in ieder geval een bestuurlijke keuze gemaakt.
Zonder hoofdelijke stemming wordt, met kennisneming van de gemaakte opmerkingen, besloten
zoals op de agenda is voorgesteld.