15. VOORSTEL TOT HET VASTSTELLEN VAN EEN VOORBEREIDINGSBESLUIT VOOR EEN DEEL VAN HET PERCEEL SECTIE M NUMMER 95. GELEGEN AAN DE EIKBERGSEWEG 1 TE BA VEL. De heer ZWIJNENBURG stemt namens zijn fractie in met het voorstel. Echter, gezien het feit dat het voorbereidingsbesluit geen uitsluitsel geeft over de toekomstige bestemming, zou hij het college in overweging willen geven zich daar nu al over te beraden en daar met de eigenaar afspraken over te maken. De heer GEERTS stemt namens zijn fractie in met het voorstel, maar heeft wat moeite met het onderliggende verhaal en met de wijze waarop dit voorstel naar de raad komt. Het ingediende verzoek is niet gesondeerd in de commissie VROM, terwijl door het college wel rechtstreeks contact is opgenomen met de planologische commissie van de provincie. De situatie ontstaat dan dat bij een eventuele positieve advisering van de provincie, het voor een raad wel erg moeilijk wordt om een en ander nog terug te draaien. Accoord met het voorstel, maar bij soortgelijke ontwikkelingen in de toekomst graag eerst checken in met name de commissie VROM. De VOORZITTER antwoordt richting de heer Zwijnenburg dat hij ook denkt dat het goed is dat even te bespreken en mogelijk in het bestemmingsplan nader te preciseren. De bestemming wil hij nog even bezien. De heer Geerts wilde met zijn opmerking kennelijk iets aangeven over de werkwijze van het college, ook in de voorbereiding van werkzaamheden. In algemene zin lijkt het de voorzitter interessant daar in de commissie ABAM nog eens over te spreken. Hij legt uit dat het college bij een aantal zaken wat voorbereidend werk pleegt te doen, zoals bijvoorbeeld contacten met provincie, argarische commissie en dergelijke. Indien het college het de moeite waard acht, wordt een en ander met de commissie besproken. Het is dan aan de commissie om de opvatting van het college al dan niet te volgen. Vervolgens beoordeelt het college het commissie advies en verwerkt dat eventueel in een raadsvoorstel. De heer GEERTS is het daar niet helemaal mee eens. Hij constateert hier dat een advies van de planologische commissie voor de raad zwaarder weegt, al bijna een vergunningverstrekking is. Verder is zijn sterke indruk dat bij dergelijke adviezen met name op agrarische terreinen ook andere factoren een rol spelen. De suggestie van de voorzitter om in zijn algemeenheid hierover in commissieverband nog eens te spreken, vindt hij zeer de moeite waard. Hij heeft dit slechts willen schetsen, omdat hij het gevoel heeft dat de raad op dit moment voor een voldongen feit wordt gesteld. De heer H. VAN GILS ondersteunt volledig de werkwijze van het college. Hij stelt dat de raad er voor de grote lijnen zit. Hij stelt de door het college in deze en andere zaken gepleegde voorberei dingen zeer op prijs en verzoekt het college op de ingeslagen weg verder te gaan. De heer MARTENS is dezelfde mening toegedaan. Hij heeft het aan beide kanten van de tafel meegemaakt en vindt dit een prima manier van werken. Hij refereert hierbij aan een genomen besluit, dat naderhand door de PPC werd teruggedraaid. Goed om van te voren dan even te informeren hoe dat ligt. Wethouder VAN GILS heeft begrip voor de opmerking van de heer Geerts. Hij wijst erop dat niet alle gevallen hetzelfde zijn. Misschien is het zinvol om bij zaken die moeilijk liggen op voorhand de commissie VROM te raadplegen. De VOORZITTER wijst er nogmaals op dat de gevoeligheden toenemen als het gaat om planologische veranderingen en bestemmingen. Hij neemt kennis van de gemaakte opmerkingen en verklaart zich nogmaals bereid in de commissie daarover verder te spreken. Het is wel noodzake lijk dat een zekere mate van vaart gehouden wordt bij het afwerken van datgene wat binnenkomt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 565