3
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Artikel 7
1. De rechten als bedoeld in artikel 3, zijn verschuldigd bij
de aanvang van het heffingstijdvak of, zo dit later is, bij
de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien het recht in de loop van het belastingjaar aanvangt,
dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 9 vervalt, is het
recht verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat tijdvak,
na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalender
maanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het heffingstijdvak
eindigt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 10 van
toepassing wordt, bestaat de aanspraak op ontheffing voor
zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde
rechten als er in dat jaar, na het einde van de belasting
plicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Termijn van betaling
Artikel 8
Het recht moet worden betaald in zoveel termijnen als er met
inbegrip van de maand van dagtekening van de kennisgeving
maanden in het heffingstijdvak overblijven. De eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand die in de dagtekening
van de kennisgeving is vermeld, en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
Vrij stelling
Artikel 9
Het recht wordt niet geheven zolang met betrekking tot de
standplaats een huurovereenkomst geldt.
Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
Artikel 10
1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd tot het verlenen van
schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen
van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een
jaar
2. Burgemeester en Wethouders kunnen een of meer gemeente
ambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met
betrekking tot de uitvoering van enig wettelijke bepaling
betreffende de heffing en invordering van het recht.