Zoals ook uit de beschouwingen van Lijst 6 blijkt, is zijn kritiek met name gericht op de
besluitvorming door provinciale en gedeputeerde staten.
De heer TEUNISSEN verwijst naar de raadsvergadering van 6 september, waarin hij de
provinciale en landelijke partijen onderuit heeft gehaald en juist een compliment heeft gegeven aan
de lokale leden van die landelijke partijen. Ook in de beschouwingen van zijn partij wordt
duidelijk naar de provincie verwezen.
De heer H. VAN GILS is blij met deze verklaring. Het misverstand is nu in ieder geval de wereld
uit. Voorts merkt hij op geen behoefte te hebben aan de door Lijst 6 voorgestelde enquête. Je
wekt dan verwachtingen, terwijl je daar weinig te bieden hebt. We hebben een hoge investering
gedaan en er is nu eenmaal een keuze gemaakt voor een bepaald systeem. Lijst 6 en ook
Leefbaarheid zijn daarvoor minstens medeverantwoordelijk.
De heer MARTENS merkt op dat het best mogelijk is een enquête te houden zonder verwachtin
gen te wekken. Het ligt er maar aan hoe je zo'n enquête onderzoekstechnisch opzet. Zijn
bedoeling was slechts te horen hoe een en ander door de mensen hier in de gemeente ervaren
wordt.
De heer H. VAN GILS vraagt of een evaluatie niet beter zou zijn. We kunnen dan achteraf leren
van de fouten die we gemaakt hebben.
De VOORZITTER wil daar graag meteen op ingaan. Zoals hij ook in zijn eerste termijn
opmerkte, is er inderdaad een aantal mensen dat vindt dat het systeem niet perfect functioneert,
maar over het geheel genomen lukt het best. Gezien de forse investering die hierin gedaan is,
zullen we met dit systeem nog een behoorlijke tijd moeten doorgaan. Hij is met de heer Van Gils
van mening dat je, als je nu een enquête houdt, min of meer de indruk wekt dat er ook andere
mogelijkheden zijn en we moeten vaststellen dat dat op korte termijn niet het geval is. Het zou
beter zijn te evalueren, klachten te inventariseren en te proberen deelverbeteringen aan te brengen.
De heer H. VAN GILS meent uit het collegeantwoord begrepen te hebben dat er mogelijk een
heroverweging komt met betrekking tot het terughalen van de bijdrage voor Wolfslaar. Hij herin
nert er in dit verband aan dat het inhouden van het subsidie voor Wolfslaar niet gebaseerd was op
het zwembadbeleid van Breda, maar voortkwam uit de veranderde financiële verhoudingen tussen
stad en buitengebied. Wat zijn fractie betreft hoeft een en ander niet teruggedraaid te worden. Het
collegeantwoord met betrekking tot personeel en organisatie is hem niet helemaal duidelijk. Er zou
sprake zijn van een wat moeizame samenwerking omdat de uitgangspunten bij de verschillende
gemeenten wat anders waren. Hij wijst hier op het belang van eensluidende standpunten, vooral
ook gezien de ontwikkelingen rondom de gemeentelijke herindeling.
De VOORZITTER licht toe dat er vier gemeenten in het overleg zitten, waarvan er drie
ontevreden zijn en dan nog in verschillende mate. Het is dan erg moeilijk om zaken voor de
toekomst op elkaar af te stemmen, zolang je niet weet hoe het definitief gaat worden. Desalniette
min zal het overleg moeten worden voortgezet. De besprekingen zijn overigens begonnen vanuit
een oogpunt van zorg voor het personeel en op dat terrein wordt wel samengewerkt. Als er een
vacature is, wordt geprobeerd die met voorrang vanuit de andere overleg-gemeenten in te vullen.
Voorts gaat hij accoord met de bij interruptie gestelde vraag om ook Bavel daarin mee te nemen.
De heer H. VAN GILS reageert met betrekking tot het bedrijventerrein op een opmerking van het
college als zouden de aankoopprijzen niet aanvaardbaar zijn. Hij vraagt zich af of het een taak is
van het college dat te beoordelen, of dat dat mogelijk beter beoordeeld zou kunnen worden door
de potentiële kandidaten. Sprekend over het bedrijventerrein vraagt hij wethouder Rops hem
duidelijkheid te verschaffen over diens opmerking dat het bedrijventerrein een mogelijke lokatie
zou zijn voor buitenschoolse opvang. Afgezien van het feit dat het industrieterrein vol is, ziet hij