9. Jongeren in inrichting tot 21 jaar Jongeren tot 21 jaar, die in een inrichting verblijven hebben op grond van artikel 9 van de Algemene bijstandswet geen recht op algemene bijstand. Bijstand die eventueel moet worden verleend moet geheel als bijzondere bijstand worden verstrekt.. In de toelichting op het artikel staat: 'Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting.' Bijzondere bijstand kan dan ook alleen worden verleend als geen beroep kan worden gedaan op de (onderhoudsplichtige ouder). Bijzondere bijstand aan jongeren die in een inrichting verblijven is dus in uitzonderingssituaties mogelijk. We willen bij het vaststellen van het recht zoveel mogelijk aansluiten bij de criteria die voorheen golden op grond van artikel 5, lid 3 van het BLN. De jongere moet overigens ook hier zelf aantonen dat hij geen beroep kan doen op zijn ouder(s). Voor het bepalen van het recht op bijzondere bijstand voor jongeren die verblijven in een inrichting gelden dan de volgende criteria: a. de middelen van de ouder(s) zijn ontoereikend (waarbij wordt uitgegaan van de ruimte boven het voor hen geldende bijstandsniveau); of b. de ouder of de ouders zijn overleden of wonen in het buitenland; of c. de jongere is in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening (Staatsblad 1989, 360) buiten het gezinsverband van zijn ouders geplaatst; of d. er is sprake van een te accepteren wegloopsituatie; of e. de jongere woont op de ingangsdatum van de bijstandsverlening al 12 maanden of langer niet op het adres van zijn ouder of ouders. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, moet de bijzondere bijstand in situatie d verhaald worden op de ouder(s). Als er in voorkomende gevallen sprake is van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in artikel 36, lid 2 van de Algemene bijstandswet (schoolverlater), dan wordt de omvang van de totale bijstand tot het bereiken van de 21-jarige leeftijd begrensd door het niveau van het levensonderhoud dat geldt voor een uitwonende jongere die is aangewezen op studiefinanciering. In de overige gevallen wordt de jongere voor wat betreft de hoogte van de noodzakelijke kosten gelijk gesteld met een 21-jarige. Dit laatste is ook van toepassing op een alleenstaande ouder die schoolverlater is. 10. Schuldhulpverlening De artikel 15, 19 en 24 van de Abw hebben in onderlinge samenhang onder mee betrekking op de vraag in welke gevallen, op welke wijze en in welke vorm, bijstand kan worden verleend in schulden. Het uitgangspunt is en blijft dat - behalve bij zeer bijzondere omstandigheden - geen bijstand wordt verleend voor schulden. De Algemene bijstandswet speelt geen prominente rol ten aanzien van schuldsanering. Die taak is weggelegd voor de Gemeentelijke Kredietbank. Pas als de Gemeentelijke Kredietbank niet tot schuldsanering kan overgaan, omdat te weinig zekerheid bestaat met betrekking tot de aflossing, dan kan de gemeente bijzondere bijstand verlenen in de vorm van borgtocht. In dit geval moet er sprake zijn van een ernstige noodzaak en een urgente situatie. Mocht ook dit geen oplossing bieden dan kan bijzondere bijstand worden verleend. Wij zijn er voorstander van om dit (ter wille van een noodzakelijke totstandko ming van een sanering) te doen in de vorm van periodieke bijzondere bijstand waardoor de belanghebbende in staat is om zijn maandelijkse aflossingsverplichting te voldoen. Wanneer er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wordt deze periodieke bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt. Nieuw-Ginneken beleid bijzondere bijstand

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 709