ander duidelijk zal worden gepubliceerd in de gemeentekrant. Voorts verneemt hij graag of het
college al een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de brief van 29 december 1994 van
de B.N.G., waarin het voornemen wordt geformuleerd om te komen tot informele bijeenkomsten
waarbij vertegenwoordigers van B&W en raadsleden van de diverse gemeenten worden uitgeno
digd.
De heer VAN DE PUT vraagt met betrekking tot punt Q, de brief van Vluchtelingenwerk inzake
de dreigende toename van onuitzetbaren, of het collegeconcept ten aanzien van dit onderwerp
weer terugkomt in de raad. En hoe gaat het college reageren wanneer blijkt dat de Eerste Kamer
de wet hieromtrent heeft goedgekeurd?
De VOORZITTER antwoordt richting beide heren dat binnen het college nog niet over deze
onderwerpen gesproken is. Zodra dat wel het geval is, komt een en ander terug in de raad. Bij de
afwegingen in het college zullen de gemaakte opmerkingen zeker worden meegenomen.
Wethouder ROPS beaamt dat punt P nog bekeken moet worden voordat een advies kan worden
uitgebracht. Hij wijst erop dat we in deze een beleid hebben en persoonlijk is hij van mening dat
we daar niet van af kunnen wijken.
Wethouder VAN GILS merkt met betrekking tot de Verordening speelautomaten op dat wanneer
het college die zou willen wijzigen, daarvoor in ieder geval de raad nodig is. Gezien de discussie
en de zorgvuldigheid ligt het echter niet voor de hand dat het college de raad een wijzigingsvoor
stel zal voorleggen. Wel zal het college de raad mededeling doen van het verloop van de
beraadslagingen. Op de resterende vragen van de heer Platzbeecker (compost en B.N.G.) heeft de
wethouder het antwoord niet paraat, maar hij zal dit natrekken.
De heer PLATZBEECKER stelt het college voor de brief aan de BMF nog eens te lezen. Daarin
schrijft het college in 1985 100 Vam-vaten gratis ter beschikking te hebben gesteld, terwijl de heer
Platzbeecker zich nog goed herinnert hiervoor 60,-- te hebben betaald.
Ten aanzien van de ter inzage liggende stukken wordt besloten zoals op de agenda is voorgesteld.
4. VOORSTEL TOT HET VASTSTELLEN VAN DE REFERENDUMVERORDENING
NIEUW-GINNEKEN EN DE le WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VAN ORDE
VOOR DE VERGADERINGEN VAN DE GEMEENTERAAD.
De heer H. VAN GILS is het eens met het voorstel, maar wijst op het gevaar dat het houden van
een referendum verkeerde verwachtingen wekt bij de bevolking. Zou het niet verstandiger zijn
om, als we de bevolking willen raadplegen, dat te doen in de vorm van een enquête?
De heer VAN YPEREN stelt dat we nu praten over het recht van referendum en de verordening.
Hij is van mening dat we dat als zodanig volledig moeten aanvaarden en niet moeten praten over
een enquête. In wezen stellen we een referendumverordening vast voor deze gemeente en een
enquête speelt daarbij geen rol.
De VOORZITTER merkt op dat een referendum inderdaad verkeerde verwachtingen zou kunnen
wekken. In ons geval zal dat echter niet zo zijn, omdat wij zeer zorgvuldig te werk zullen gaan.
Gisteren nog kwam een brief binnen van de Minister van Binnenlandse Zaken, waarin heel
nauwkeurig wordt aangegeven hoe je om moet gaan met het houden van een referendum. Een
raadplegend referendum is juist, een bindend referendum is niet juist. Je moet daar dus ook naar
de bevolking toe heel zorgvuldig mee omgaan. De voorzitter wijst erop dat niet de raad of het
college, maar juist de bevolking gevraagd heeft om een referendum. In de komende weken zal in