schappen te raadplegen, zo mogelijk door middel van een referendum waar dit wettelijk is
toegestaan." Naar haar oordeel is het hier wettelijk toegestaan een raadplegend referendum te
houden met het doel een signaal af te geven naar de minister van Binnenlandse Zaken. Wij zijn
natuurlijk een volksvertegenwoordiging die gehoord moet worden en een dergelijk signaal zal door
de staatssecretaris of de minister niet zomaar naast zich neergelegd kunnen worden.
De heer VAN DER WESTERLAKEN merkt daarbij aansluitend op dat het goed is en zelfs
noodzakelijk om vanuit het gemeentebestuur de bevolking duidelijk te maken wat precies de status
is van dit referendum, wat de bedoeling ervan is en de reikwijdte.
De VOORZITTER zegt toe een en ander zeer zorgvuldig in de daarvoor geschikte bladen aan de
orde te zullen stellen, zodat alle inwoners van Nieuw-Ginneken op de hoogte zullen zijn.
De heer GEERTS merkt namens zijn fractie op dat je uit het door de voorzitter voorgelezen citaat
uit het Europees Handvest bijna zou kunnen opmaken dat de minister verplicht is zelf in iedere
gemeente een referendum te organiseren. Zo staat het er bijna. Zijn fractie ondersteunt de motie,
maar heeft toch nog enkele opmerkingen. Bestuurders die van te voren nauwelijks oren hadden
voor wat hier gebeurt, springen nu plotseling in de publiciteit en brengen allerlei zaken naar
voren. Hij heeft de indruk dat er een soort angst bestaat voor de uitkomst van een volksraadple
ging; misschien is men zelfs bang te moeten luisteren. Voorts ergert hij zich aan de publiciteit
rondom het referendum en met name aan de wijze waarop in een regionaal dagblad stelling wordt
genomen met betrekking tot professionele bestuurders; de burgemeesters. Hij wil graag in het
openbaar zeggen dat in ieder geval zijn fractie daar uitdrukkelijk afstand van neemt.
De heer ZWIJNENBURG heeft nota genomen van de toezegging dat aandacht zal worden besteed
aan de verwachtingen die een referendum mogelijk zou kunnen wekken. Verder meent hij dat het
van belang is om van gemeentewege een oproep te doen naar de bevolking om in ieder geval aan
het referendum deel te nemen. Daarmee zou het college heel neutraal blijven. Hij verwondert zich
erover dat bepaalde kabinetsleden zich nu afzetten tegen een raadplegend referendum, terwijl hun
partijen zich juist voor de invoering van een referendum in Nederland sterk maken. De conclusie
zou voor de hand liggen dat de uitslag van een dergelijke volksraadpleging hen mogelijk niet
welgevallig is. Zoals door hem reeds in de commissie Abam en ook in de Algemene Beschouwin
gen gezegd, ontslaat het houden van een referendum het college en de raad niet van de verplich
ting om ook andere wegen te bewandelen teneinde het door ons beoogde doel te bereiken.
De VOORZITTER kan zich wel vinden in deze laatste opmerking en herhaalt wat het college ook
in de commissievergadering reeds heeft gezegd, namelijk dat nog meerdere argumenten naar voren
zullen worden gebracht om ons standpunt kracht bij te zetten. Met betrekking tot de opmerking
van de heer Geerts over de perspublicaties merkt zij op dat een en ander inderdaad waar is, maar
dat het beter is daar geen commentaar op te geven. Overigens is zij van mening dat we te zijner
tijd wel zullen merken of er bij kabinetsleden angst bestaat voor de uitkomst van een referendum.
De heer VAN DE PUT sluit zich aan bij de opmerking van de heer Van Yperen dat het niet zo
eenvoudig zal zijn om de vraag te formuleren. Op het gevaar af belerend over te komen, vraagt
hij of het college de gemeentekrant gaat gebruiken om daarin opnieuw in eenvoudige bewoordin
gen uit te leggen dat de vraag aan de bevolking gesteld gaat worden omdat wij grootschaligheid
nastreven en daarvoor onze zelfstandigheid opofferen. Hij heeft zich namelijk ontzettend boos
gemaakt over een publicatie in Brabant Totaal, waarin de burgemeesters van de grote steden en de
Commissaris van de Koningin met twee staatssecretarissen spreken over de grote problematiek van
Brabant en daarmee slechts de problematiek van die grote steden bedoelen. Graag ziet hij middels
dat verhaal richting bevolking beargumenteerd waarom hen thans de simpele vraag wordt
voorgelegd: bent u voor of tegen?