De heer WILLEMSEN gaat accoord met deze opmerking. Van de gelegaliseerde woningen heeft
hij er dus een flink aantal nagetrokken. Uit de dossiers blijkt dat er practisch nergens sprake is
van een schriftelijke toestemming. Hij ziet in de uitsterfregeling een grote onrechtvaardigheid en
een ongelijkheid van behandeling ten opzichte van diegenen die nu nog zogenaamd illegaal daar
wonen. Als saillant detail merkt hij nog op dat bij de stukken van 1974 een B&W-stuk zit met een
ambtelijk advies, waar in het stempel telkens slechts de parafen voorkomen van de voorzitter van
de raad en van de secretaris. De parafen van de beide wethouders ontbreken. Hij vraagt zich af of
de in die tijd genomen besluiten wel rechtsgeldig zijn. Hij stelt voor vanavond niet te beslissen
over de illegale recreatiewoningen in het gebied van de Galderse Meren, maar deze paragraaf uit
het voorstel te nemen. Overigens kan zijn fractie zich met het voorstel verenigen.
De heer POSTHUMA merkt naar aanleiding van het betoog van de heer Willemsen op, dat hij
niet de indruk had dat het de bedoeling was om vanavond nieuw beleid te formuleren met
betrekking tot de recreatiewoningen rond de Galderse Meren. Zijns inziens wordt in het voorlig
gende stuk uitsluitend verwezen naar beleid dat we ooit zorgvuldig gezamenlijk geformuleerd
hebben. Zaken als rechtvaardigheid, menselijkheid en gelijke behandeling zijn toen uitvoerig aan
de orde geweest. Hij heeft er geen behoefte aan om het werk dat destijds heel zorgvuldig is
gedaan, nu weer een keer over te doen. Hij denkt dat, zoals we ook toen geconstateerd hebben, er
wel degelijk een groot aantal woningen daar in strijd met de geldende bestemmingsplannen is
neergezet. Aan de andere kant is dat gedurende lange tijd gedoogd. Hij vindt de uitsterfregeling
een uitstekende regeling, die in voldoende mate rekening houdt met de belangen van die mensen.
Wat hem betreft hoeft daar niet opnieuw over gesproken te worden.
De heer ADRIAANSEN is namens zijn fractie voorstander van deze nota. Wel heeft hij nog een
paar bemerkingen. Hij zou graag zien dat het kampeermiddel een plaatsbepaling krijgt, zodat het
niet overal weggezet kan worden. Voorts hoort hij graag wat er gebeurt met de kampeermiddelen
na het zomerseizoen. Tot slot stelt hij dat illegaliteit niet op voorhand beloond moet worden, zeker
niet als het om een heel dure bouw gaat. Uiteindelijk zijn die mensen in 1974 al gewaarschuwd en
ieder jaar dat men er nog kan wonen is er één. Overigens gaat zijn fractie accoord met het
voorstel.
De heer ZWIJNENBURG zegt wat verbaasd te zijn over de grote hoeveelheid detailinformatie van
de heer Willemsen. In de commissievergadering kwam er van zijn fractie geen enkele opmerking.
Was dat wel gebeurd, dan had het college in de toelichting bij het raadsvoorstel op een aantal
punten kunnen ingaan. Ten aanzien van de verdere behandeling, steunt hij het betoog van de heer
Posthuma. Aanvullend constateert hij dat de discussie hier toch voor een deel over de betrokkenen
heen gaat. Zij hebben namelijk nauwelijks mogelijkheden om tegen het besluit van vanavond in
beroep te gaan. Bij de behandeling straks van het nieuwe bestemmingsplan zal dat naar zijn oor
deel wel aan de orde zijn en het lijkt hem dan ook verstandiger om deze discussie in die richting
te schuiven, met name ook in het belang van de belanghebbenden.
De heer VAN DER WESTERLAKEN merkt op dat ook zijn fractie het beleid van de afgelopen
jaren voor wat betreft de recreatiewoningen wil continueren. Hij is van mening dat de heer
Posthuma ook de mening van zijn fractie precies heeft verwoord. Hij heeft geen behoefte aan een
nieuwe discussie hierover en steunt de opvatting van het college.
Wethouder VAN YPEREN stelt vast dat het uitgebreide betoog van de heer Willemsen een punt
betreft dat slechts minimaal meedoet met de nota over de verblijfsrecreatie. In feite gaat het hier
over beleidspunten tot het moment dat de nieuwe Wet op de Openluchtrecreatie er is. Ten aanzien
van het detailpunt waar we nu uitgebreid mee bezig zijn, is gedurende een aantal jaren constant
beleid gevoerd. De nota is eigenlijk een verlengde daarvan. Geen nieuws, niets veranderd,
gewoon een continuering van beleid. Het is dan ook logisch dat ditzelfde beleid in de nota
opnieuw aan de orde komt. Waar de heer Willems spreekt over onrechtvaardigheid en onbekend
heid met de regeling in den lande, merkt hij op dat er vanaf 1988 van de provincie geen enkel