De heer MARTENS vraagt wat nu precies verstaan moet worden onder een agrarisch-technisch
hulpbedrijf of toeleveringsbedrijf. Hij denkt dat dit bedrijf daaraan voldoet. Dat is voor hem de
reden ervoor te pleiten om dit toch toe te staan en dus niet accoord te gaan met het collegevoor
stel. Overgaan naar een bedrijventerrein acht hij ook niet realistisch en veel te duur.
De heer ADRIAANSEN zegt dat uit de stukken blijkt, dat dit geen agrarisch-technisch hulpbedrijf
is. Om geen precedent te scheppen wil hij met het voorstel van het college meegaan.
Wethouder VAN YPEREN stelt dat B&W het bestemmingsplan buitengebied moeten handhaven.
Het is volgens hem nog nooit gebeurd dat B&W worden opgedragen om een nieuw bedrijf in een
gebied met landschappelijke waarde op te richten of toe te staan. Wel zijn soms de gevolgen van
bestaande zaken en uitbreidingen verwerkt en is daaraan meegewerkt. Het is voor hem een princi
piële kwestie. Als dit wordt toegestaan, wordt een precedent geschapen dat verdere handhaving
van het bestemmingsplan bijna onmogelijk maakt. Dat doet echter niets af aan de sympathie voor
het verzoek. De raad bepaalt uiteindelijk wat in het bestemmingsplan wordt toegestaan. Hij zal de
mening van de raad respecteren, maar waarschuwt voor de gevolgen. Het pleiten voor een
bedrijventerrein vindt hij een goede suggestie. Hij wil de poging best wagen om daar toestemming
voor te krijgen en mogelijkheden te creëren. Dit kan dan ook ten behoeve van startende onderne
mers zijn.
Mevrouw VONK vraagt of de definitie van agrarisch gebied met landschappelijke waarde uitgaat
van het oude bestemmingsplan of van het nieuwe.
Wethouder VAN YPEREN zegt dat het volgens beide bestemmingsplannen gaat om een agrarisch
gebied met landschappelijke waarde.
De heer POSTHUMA vindt dat het onderzoeken van mogelijkheden om in Galder ruimte te
creëren voor startende bedrijfjes niet meer op de weg ligt van deze raad.
De heer ZWIJNENBURG zit niet te wachten op niet-agrarische activiteiten. Activiteiten moeten
volgens hem wel passen binnen de randvoorwaarden.
De heer WILLEMSEN denkt toch dat het gaat om een toeleveringsbedrijf.
Wethouder VAN YPEREN zegt dat de locatie niet binnen het agrarisch gebied hoeft te liggen. Het
bedrijf hoeft dus niet in het buitengebied gevestigd te zijn.
De heer WILLEMSEN zegt dat het een toeleveringsbedrijf betreft voor agrarische bedrijven en
dus past in het bestemmingsplan.
Wethouder VAN YPEREN blijft van mening dat het niet past.
De heer VAN DE PUT ondersteunt de mening van de wethouder.
De VOORZITTER is van mening dat dit onderwerp goed bekeken is en niet hoeft te worden
aangehouden.
Mevrouw VONK en de heer ZWIJNENBURG vinden het toch nog niet zo duidelijk liggen als de
wethouder stelt.
Wethouder VAN YPEREN merkt nog op, dat het alleen zou kunnen als dat gebied tot kernrandzo-
ne verklaard wordt.
8