twee belangrijke hete hangijzers in wezen al beantwoord. Dat betekent niet dat alles goed gaat. De
handhaving kan natuurlijk altijd beter. Nog dit jaar verwacht hij met betrekking tot de twee
betrokkenen een redelijke oplossing te bereiken. Hij praat dan niet over KPM BV, maar over het
terrein zelf. Hij stelt dat het college geen behoefte heeft uitvoerig op de brief in te gaan; de
verklaring bij de stukken is overduidelijk. De heer Geerts stelt voor om te proberen het bedrijf te
verplaatsen. Die op zichzelf niet slechte optie is indertijd wel degelijk naar voren gekomen. Dat
zou inderdaad een mogelijkheid zijn, maar intussen zit het bedrijf daar momenteel legaal en met
een milieuvergunning. Natuurlijk moet die mogelijkheid bekeken worden en ook met betrekking
tot de handhaving moet het nodige ondernomen worden. Er wordt dus gewerkt aan een praktische
oplossing rond het bestemmingsplan. Een eventuele verplaatsing kan binnen de raad best nog
besproken worden. Hij heeft er geen moeite mee het hele dossier in commissieverband nog een
keer te bespreken, maar vraagt zich af of dat wel zinvol is. Het is aan de raad om daarover te
oordelen. Als de raad genoeg heeft aan de voorgelegde brief, gewijzigd zoals de heer Geerts
voorstelt, dan is commissiebehandeling uiteraard niet nodig. Hij vraagt de voorzitter te peilen of
er behoefte is aan een commissiebehandeling van dit punt.
De heer GEERTS is het niet eens met wat de wethouder stelt. De brief kan verzonden worden,
want die is voor zijn fractie helder en duidelijk. Zijn tweede opmerking was echter essentieel. Hij
wil in de commissie bekijken in hoeverre de raad van mening is dat het bedrijf daar beter niet zou
zitten en welke mogelijkheden de raad in dat opzicht op korte termijn heeft.
Wethouder VAN YPEREN zegt dat hij niet zomaar binnen een week de cijfers daarvoor op tafel
kan krijgen. Daar is een groot onderzoek voor nodig. Tevens dient er de bereidheid te zijn, ook
van anderen, om daar een groot bedrag voor beschikbaar te stellen, want verplaatsing van KPM
BV is alleen mogelijk met stimuleringspremies van de provincie.
De heer ZWIJNENBURG zegt in reactie op de wethouder dat hij de zaak met opzet in een wat
breder kader heeft gezet. Hij vindt dat, wanneer we alleen dit ene onderdeel uit de brief behande
len, we toch weer met symptoombestrijding bezig zijn. Liever werkt hij toe naar een oplossing.
Hij denkt dat in het verleden een aantal instanties zich toch heeft laten leiden door de verwachting
dat KPM BV zou vertrekken. Zijn vraag was dan ook: leeft die verwachting nog en hoe hard is
die. Hij pleit ervoor de zaak toch nog even kort volgende week te behandelen. Het versturen van
de brief kan best een week wachten. Hij vindt dat de zaak nu in één keer goed afgehandeld moet
worden.
De heer MARTENS begrijpt dat de wethouder enerzijds uitgaat van gegevenheden en anderzijds
zegt met oplossingen te komen, rekening houdend met die gegevenheden. Een eventuele oplossing
moet natuurlijk in de commissie VROM besproken worden, maar wel naar aanleiding van
suggesties die gedaan worden, die naar een oplossing toe werken. Hij voelt weinig voor een
heleboel discussie zonder uiteindelijk resultaat.
Wethouder VAN YPEREN zegt aanstaande dinsdag de oplossing met de commissie te kunnen
bespreken. Het betreft dan uitsluitend de beginfase, waarbij hij de mogelijkheden kan aangeven.
De VOORZITTER meent te mogen constateren dat de raad aan deze toezegging van de wethouder
voldoende heeft en dus niet het voorstel Zwijnenburg voor een extra commissievergadering steunt.
Als deze constatering juist is, zal de brief uitgaan zoals hij is en zal de wethouder volgende week
met het begin van een oplossing komen.
Ten aanzien van de overige ingekomen stukken wordt besloten zoals op de agenda is voorgesteld.
4. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE REGULARISATIE-WIJZIGING VAN
DE GEWONE DIENST OVER HET 2e EN 3e KWARTAAL 1996.