Tot en met het jaar 1930 werd een hoofdelijke omslag, geheven, welke jaarlijks door den Raad werd vastgesteld, 1 De hoofdelijke omslag werdr$i na de genoemde wijziging van 1930, in de Gemeentewet niet meer genoemd; de wet spreek, sindsdien van eene belasting naar het inkomen, wat in ba ginsel hetzelfde is als de vroegere hoofdelijke omslag. Se Gemeentewet bepaalt echter sinds 1930, dat de aansla gen van de belastingplichtigen door de rijksambtenaren zouden worden vastgesteld. De verordeningen tot heffing van een hoodelijkep. omslag moesten worden herzien. Door den Raad is toen besloten 100 opcenten te heffen op de rijksinkomstenbelasting, waartoe de wet toen ook de ge legenheid had geschapen. In 1931 werden die 100 opcenten dan ook geheven. Een onderscheid tusschen den vroegeren hoofdelijken omslag eenerzij ds en de nieuwe plaatselijke inkomstenbelasting en de heffing van opcenten op de rijksinkomstenbelasting anderzijds bestond hierin, dat het belastingjaar voor de heffing van een hoofdelijken omslag Eïïxcuvj cl met het kalenderjaar, terwijl het be lastingjaar voor de plaatselijke- en de rijks-inkom sten belasting loopt van 1 Mei tot 1 Mei van het volgend jaar, D§/heffing van den hoofdelijken omelag voor 1930 geschied- de dus over dat geheele kalenderj aardus over het tijd vak van 1 Japuari - 31 December. De heffing van 100 op centen op de rijksinkomstenbelasting ving eerst aan met 1 Mei 1931, zoodat over de eerste vier maanden van 1931 geen belasting is geheven. Hierin werd aanvankelijk geen bezwaar gevoeld, de opbrengst, van de heffingen gedurende de eerste jaren werd teruggeboekt op het voorafgaande dienstjaar, al thans voor zoo?ter die opbrengst voor 1 Juli van het vol gend jaar was. ontvangen. Zoo werd de opbrengst van de heffing van 100 opcenten op de rijksinkomstenbelasting over het belastingjaar., loopende van 1 Mei 1931 tot 1 Mei 1933, voor zoover die voor 1 Juli 1933 was ontvan gen, geboekt op en derhalve gebracht ten bate van het dienstjaar 1931, Van ae opbrengst der heffing van 100 opcenten op de rijksinkomstenbelasting wserd gebracht ten bate van het dienstjaar 1931 een bedrag van 90000.- dat was ruim 10000.- meer, dan waarop de betrekkelijke post was geraamd. Het volgend jaar besloot de Raad tot afschaffing van de heffing van opcenten en terzelfdertijd tot heffing van eene plaatselijke belasting naar het inkomen. Bij de verordening tot invoering van die belasting werd vastge steld het tarief, dat dot dusver heeft gegolden. In de vergadering van 16 Juni 1933 werd op voorstel van ons College het vermenigvuldigingscij fer ingevolge artikel 5 sub 3 van het heffingsbeeluit door den Raad vastgesteld op 1.3. De opbrengst voor 1933 was 105573.31, waaron der een bedrag van 38178.80 als uitkeering van restan ten van de opcenten op de rijksinkomstenbelasting over 1931/1933. Van het belastingjaar 1933/1933 werd ook de geheele opbrengst, voor zoover die voor 1 Juli 1933 was ontvangen, gebracht ten bare van het dienstjaar 1933. In de raadsvergadering van 3 Juni 1933 werd op voor stel van ons college het vermenigvuldigingscij fer vast gesteld op 1 De termijnuitkeeringen werden toen door de rijksadministratie bepaald op slechts 6000.-, waarvan toen nog werden ingehouden de bedragen der oninbare pos ten, Hoewel ook toen terugboeking .plaats had op het dienstjaar 1933 van de in 1934 voor 1 Juli. ontvangen opbrengst, was het totaal der ontvangsten, welke ten bate van i933 konden worden gebracht, slechts 66283.38. jn dit bedrag was nog begrepen de som van 15733.31 als voorloopige einduitkeering van het belastingjaar 1933/ 1933. In de raadsvergadering van ,10 Mei 1934 werd overge gaan tot het vaststellen van den factor voor het belas tingjaar 1924/1935. Daarbij moest echter rekening worden gehouden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 26