y 4.
Berekend naar de opbrengst over het belastiisgjaar
1926 1937 zon bij een vermenigyuldi-gingecij fer van 1
de belasting naar hst nieuwe tarief ruim 166000.- op-
L WJ brengen. Dit ie gebleken/SI2 de berekeningen, welke
zijn gemaakt bij het ontwerpen van dat tarief. In ons
voorstel' d.d. 37 April j .1. werd door ons reeds als
onze verwachting uitgesproken, dat de opbrengst &3E&Ï
over 1937 1938 eeiï. verlaging da»», verhooging van be
lastbare inkomens zou meebrengen. Wij hebben geen reden
eene andere verwachting te koesteren. De cijfers der
kohieren toonen aan, dat die verwachting niet ^ongegrond
is. Benige vermindering van belastbare inkomens kan als
vaststaande worden aangenomen. Er bestaat voor ons dan
ook geen enkele reden ons aanvankelijk voorstel te wij
zigen. Wij stellen daarom voor het vermenigvuldigingscij -
fer "voor het belastingjaar 1938 1939, gebaseerd op het
nieuwe tarief, vast te stellen op 1 en de opbrengst te
ramen op 164000.-.
Wanneer pvsreenkomstig ons voorstel worde besloten,
zou, indien- de geraamde en te verwachten opbrengst van
164000,'.in het belasting jaar 1938: 1929 werd ver
kregen, dit jaar voor de dienstjaren 1939 en 1930 een
grooter ovev.sch.ot opleveren"dan tot dusver overbleef.
Het overschot 'wordt -Immeru over twee; opvolgende dienst
jaren verdeeld. De heer Sprenger wil dat overschot tot
een kleiner bedrag reduceeren. Dit achten wij niet juist,
omdat daardoor wordt gehandeld in strijd met de rekenings-
voorschriften en omdat dan als opbrengst eene som moet
worden geraamd, waarvan de Raad te voren weet, dat ?'-■
niet kan worden .ontvangen. Meteenegoede financieel
politiek verdraagt zich die methode n-Let, Bovendien ie
het ook moeilijk daaromtrent een vaste regeling te ge-
ven, wijl het öveïscho't over twee opvolgende dienstja
ren wordt verdeeld; de Raad heeft de geleidelijkheid
van verdeeling over volgende dienstjaren1 niet in de
hand. De heer'Spr enger schrijft in zijn betoog, dat te
genover de voorstellen van Burgemeester en Wethouders,
■die telkenjare trachtten den achterstandin eens in te
halen, de Raad constant en consequent' eène afwijzende
houding heeft aangenomen. Dat. is, het vorenstaande
toont het duidelijk aan, te stekk uitgedrukt. Alleen in
1935 en 1937.heeft de Raad het vsrmenigvüldigingscijfer
tegen ons advies lager vastgesteld dan door ons was voor
gesteld; in beide jaren werd door ons voorgesteld den
factor te bepalen op 3, twrwijl die in beide jaren door
den Raad werd vastgesteld op 1.8. Het vermenigvuldigings
cij fer, dat in 1935 voor het belastingjaar 1935 1936
werd vastgesteld, was onmiskenbaar te laag. Dat belas
tingjaar bracht voor volgende jaren slechts eene op
brengst van 13859.33', terwijl het daaraan voorafgaande
en het daarop volgende jaar, n.l. 1934 1935 en 1936
1937 voor volgende jaren opbrengsten brachten onder-
scheidenlijk van 378»l.-rv>en 37936.53. De uitkomst
van het belastingj aar 1937 1928, waar&Wr het verme
nigvuldigingscij fer in 1937 eveneens werd verlaagd, is
nog niet volledig bekend. Aanvankelijk echijht, zooals
reeds werd medegedeeld, het resultaat niet ongunstig.
Ten bate van 1938 bracht dat belastingjaar een bedrag
van 18040.-. Dit vindt vooral zijn oorzaak in de om
standigheid, dat de negende uitkeeringstermijn van 1937/
1938 op 1838 kan worden gebracht tot een bedrag van
11000.-. De boeking van den negenden termijn op 1928
kon geschieden omdat d^geheele ui.tkeering werd ontvan
gen, doordat do oninbare posten niet meer van de uit-
keeringen. werden ingehouden. Waren die oninbare posten
op de uitkeerin gen ingehoudenzooals vroeger steeds
plaats had, dan zou een bedrag van ongeveer 6000.-
minder zijn ontvangen. De tiende termijn van 1937 1938
welke in Augustus a,s. wordt ontvangen, zal slechts
7040.- bedragen, wat een laag bedrag is te noemen.
Het