Het ie daarom volstrekt niet zeker, dat 1937 1938 een gunstig resultaatzal geven. Met het oog op het vastgestelde cijfer kunnen wij dat niet verwachten. De schijnbaar niet ongunstige uitslag ie verkregen door de gewijzigde methode van uitkeering, welke werd toegepast, Het bed.ra,g ban den tienden termijn ia, in vergelijking met vorige jaren, gering. Gezien de ervaringen uit het verleden en met het oog op de toekomst, achten wij ons niet verantwoord ons voorstel tot het bepalen van het vermenigvuldigingscijfer te wijzigen. Volledigheidshalve meehen wij echter nog op het na- volgende te moeten wijzen. In het dienstjaar 1939 heeft voor de laatste maal plaats de betaling van rente en aflossing van de z.g. distributieleening. Het dienstjaar 1930 wordt dienten gevolge tegenover 1939 ontlast van de betaling van een bedrag van plus minus 10000.-. Nu zou de mogelijkheid bestaan, wanneer de Raad daartoe zou besluiten, dat de geldleening ven plus minus 100000.- ter bestrijding van de hiervoor genoemde kosten eerst werd aangegaan in 1939, zoodat de eerste betaling van rente, en aflos sing eerst in 1930 zou. plaats hebben. Wanneer in 1938 betalingen moeten plaats hebben, zouden die kunnen wor den gedekt door eene tijdelijke geldleening. In dat ge val zou 1939' van die uitgaven worden ontlast en zouden die kunnen worden gebracht ten laste van 1930 en volgen de jaren/ welke den last van de distributieleening niet meer behoeven te dragen. In dat geval zou kunnen worden overwogen of voor 1939 een kleiner overschot zou mog worden gereserveerd. Wanneer dat overschot b.v. 1400Q— lager werd berekend, zou de totaal—opbrengst, in plaats van 164000.-, niet meer dan 150000.- behoeven te be dragen en zou dus kunnen worden volstaan met een verme nigvuldigingscij fer van 0.9. Zooals reeds werd opgemerkt, hebben wij op deze moge lijkheid slechte volledigheidshalve de aandacht geves tigd. Met een regelmatig financieel beleid achten wij deze methode niet geheel in overeenstemming, terwijl eenige camouflage moet plaats hebben, wijl de opbrengst hooger moet worden geraamd, dan kan worden ontvangen; die opbrengst toch moet in ieder geval worden geraamd op 164000.-. Het verschuiven van de geldleeningen ia ook niet juist, Mocht echter door toepassing van de aange toonde mogelijkheid meer vastheid in de belastingheffing worden verkregen, dan zou dat zeker een voordeel zijn te noemen. Sterke schommelingen in de belastingheffing zijn hoogst ongewenscht, Die vastheid in de heffing zal echter nog niet worden verkregen, wanneer in de toekomet tot de uitvoering vankostbare werken wordt overgegaan, waarvoor dan weer nieuwe leeningen noodig worden. Wij 'laten verder de beslissing aan den Raad. Ginneken, 15 Mei 1938. Burgemeester en Wethouders van Ginn^ten en Bavel, De Secretaris, A-Bast ft aan sen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 32