12
De Heer Sprenger beklaagt zich sx in zijn brief van 7
gustus 1930 over de grievende wijze, waarop hij door den
brief d„ d. 6 Augustus j.l. van den eerstondergeteekende zou
zijn bejegend. Verder laat hij nog uitkomen, dat de samen
werking van den aanvang af te wenschen heeft overgelaten
Wij kunnen daartegen opmerken, dat de houding van onder ge-
teekenden ten opzichte van den Heer Sprenger in alle opzicht
correct is geweest Het is eühter inderdaad waar, dat de
samenwerking van het begin af te wenschen heeft overgelaten.
Wij hadden beter geoordeeld daarover in hei aan Burgemeester
en Wethouders uitgebracht rapport te zwijgen, omdat de zaak
daardoor niet worr"', gediend Hu de Heer Strenger zich echter
als de verongelijkte voorstelt, kunnen wi; niet nalaÉen op
te merken dat de minder goede samenwerking uitsluitend aan
den Heer Sprenger is te wijten. Wanneer wordt gezegd, dat de
samenwerking minder goed was, dan is dat echter te zwak uit
gedrukt; wij kunnen zonder overdrijving verklaren, dat het
onmogelijk was met den Heer Sprenger samen te werken en de
bejegeningen, welke onderget eek enden van hem hebben moeten
ondergaan, zijn erger dan onheusch geweest
De Heer Sprenger moet het derhalve niet laten voorkomen,
alsof hij de ©srongelikte parij is geweest
Meer wenschen onder get eekenden niet te zeggen van deze
onverkwikelijke aangelegenheid
Aldus vastgesteld in de vergadering van de
Commissie van 19 Augustus 1930
Typ: M,
Coll: B,
J.H, Oomen
J.G. van Ei jl
M.A. Verdaasdonk
W.J. Loerakker