sluit van den Raad van 16 Juni 1922.De Raad heeft zich des tijds op het standpunt gesteld,dat eene regeling,waarbij de invordering langs civielrechterlijken weg zou moeten geschie den, geoorloofd is.Ook destijds was,krachtens de wet van 1^ Juli 1910 (Stbl.20*0 het vaststellen eener verordening moge lijk.Artikel 5a-jt>i3 genoemde wet aan de wet van 4- December 1872 (Stbi.13^) toegevoegd,bepaalde,dat van belanghebbenden eene bijdrage kan worden gevorderd volgens een tariefvast te stellen met inachtneming van de artt. 232-236 en 25^ der Gemeentewet. Aangezien het opnemen in de ziekenbarak steeds is geschied op verzoek van belanghebbenden,zijn wij van oor deel, dat ook eene vergoeding bij gewone overeenkomst kan worden gevorderd.Die opvatting zou echter niet gelden,wan neer een lijder aan een besmettelijke ziekte zou worden ver plicht afgezonderd verpleegd te worden.Hierop heeft het oog, hetgeen is vermeld in de memorie van toelichting op de be grooting, dat nog eene verordening moet worden vastgesteld. Reeds herhaaldelijk hebben besprekingen plaats gehad met besturen van naburige gemeenten en den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid over de oprichting van een gebouw tot verpleging van besmettelijke ziekten.Tot dus ver is nog geene overeenstemming bereikt.De hier bestaande ziekenbarak is alleen geschikt of kan alleen geschikt wor den gemaakt voor lijdenden aan een der ziekten van "groep B".Het treffen eener regeling betreffende de lijdenden aan een der ziekten van "groep A" is nog in voorbereiding.Het vaststellen eener verordening,als waarop de Commissie het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 209