7 Artikel 8. 1. Een aan te leggen weg, welke voor het verkeer van rij- en voertuigen is bestemd, mag geen mindere breedte dan 10 M. verkrijgen. 2. Van het bepaalde in lid 1 kan door den Gemeenteraad in bijzondere gevallen worden afgeweken onder nader te stellen voorwaarden. Artikel 9. Een weg, waaraan eenig gebouw mag worden opgericht, moet zijn: a. of een bestaande weg, welke behoorlijk aansluit aan het plaatselijk wegennet, geen geringere breedte, gemeten tusschen de grenzen van den weg, heeft dan 5 M. en voldoet aan de voorschriften ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd wordt, of van dien weg in het bijzonder, indien althans zoodanige voorschriften door den Gemeente raad zijn vastgesteld; b. of een weg, waarvan de aansluiting, de aanleg of de voorziening overeenkomstig de onder a bedoelde voor schriften voldoende is verzekerd. Artikel 10. 1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer van vertrekken in de daaraan gelegen gebouwen komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij met goedkeuring van den Gemeenteraad. 2. Niet aan de gemeente toebelioorende wegen en de daarin aanwezige kunstwerken, moeten door de eigenaren in behoorlijken staat van onderhoud worden gehouden. Aan de eigenaren kan worden gelast alle werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, welke voor het onder houd noodzakelijk zijn. 3. De bepalingen in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, toebehoorende aan het Rijk, de Provincie of een Waterschap. Artikel 11. 1- Voorgevelrooilijnen en achtergevelrooilijnen, voor zoover deze betrekking hebben op den bouw, worden door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 183