10
heden te verrichten of te doen verrichten, welke voor het
in overeenstemming brengen van terreinen, erven, slooten,
wateren en riolen met het bepaalde in lid 1 van dit artikel
noodzakelijk zijn. De maatregelen, welke met betrekking
tot het bepaalde in lid 1 kunnen worden voorgeschreven,
bestaan in het ophocgen van het terrein of erf, het tot
stand brengen van behoorlijke afwatering, enz., het dempen
van de sloot of het water (al dan niet met rioleering of
overwelving) en het ruimen of herstellen van het riool.
Artikel 16.
Het is verboden:
a. indien terreinen, gelegen tusschen voorgevelrooilijn
en weggrens, van den weg worden afgescheiden, de hoogte
der afscheiding meer te doen bedragen dan 1.20 M., haarte
oorzien var punten of prikkeldraad, haar te doen bestaan
uit een doornhaag;
b. beweegbare deelen van de onder a genoemde afschei
ding zoodanig aan te brengen, dat zij in eenigen stand de
grens van den weg kunnen overschrijden.
HOOFDSTUK III.
Voorschriften betreffende het verbod en de vergunning tot
bouwen.
Artikel 17.
1. Het is verboden te bouwen anders dan met inacht
neming van de bepalingen, vervat in de Hoofdstukken II
en IV dezer Verordening.
2. Ten aanzien van de vernieuwing of de verandering
van een gedeelte van een bouwwerk of het uitbreiden van
een bouwwerk zijn alleen die bepalingen van toepassing,
welke het te vernieuwen of te veranderen gedeelte of de
uitbreiding betreffen.
3. Het is verboden zoodanig te bouwen, dat daardoor
een bestaand gebouw met bijbehoorend erf niet langer
zou blijven voldoen aan het bepaalde in deze Verordening-
Wordt daaraan reeds niet voldaan, dan mag de bestaande