19
bovenkant der goot, bij een plat dak tot aan de afdekking
van den voorgevel en bij een topgevel tot aan de helft
van den top, hooger op te trekken dan tot eene hoogte
gelijk aan 2/3 van den afstand tusschen de tegenover
gelegen rooilijnen, met dien verstande, dat het in geen geval
een hoogte van 15 M. mag overschrijden en de achtergevel
niet hooger mag worden opgetrokken dan de voorgevel.
2. Bij hoekgebouwen is de onderlinge afstand der
rooilijnen van den breedsten der aanliggende wegen ook
langs den smalsten weg maatgevend tot ten hoogste
15 M. van den hoek.
3. Van het bepaalde in lid 1 kan de Gemeenteraad,
onder daarbij te stellen voorwaarden, ontheffing verleenen
voor de gebouwen, genoemd in art. 24, lid 4 onder c. Het
verzoek tot ontheffing wordt gedurende twee weken ter
secretarie ter inzage van een ieder gelegd, zullende deze
nederlegging door Burgemeester en Wethouders op de ge
bruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend gemaakt
worden
4«
HOOFDSTUK IV.
Afdeeling C.
(kootte en indeeling van ivoningen, zoomede ligging en
afmetingen van tot ivoningen behoorende vertrekken, trappen,
toegangen en portalen.
Artikel 29.
1. Elke woning moet, gemeten binnen de omtrekmuren,
hetzij op den beganegrond, hetzij op een verdieping, een
oppervlak hebben van ten minste 30 M2.
2. Elke woning moet, uitsluitend ten behoeve van de
gebruikers daarvan, ten minste bevatten:
a. een toegangsportaal, tenzij de buitendeur, welke
als hoofdtoegang tot de woning dient, uitkomt in een gang,
winkel, magazijn of werkplaats;
een vertrek met een vloeroppervlak, na aftrek van
vaste kasten en schoorsteen, gemeten binnen de wanden,
van ten minste 16 M2. en een breedte van ten minste
3.30 M.;
c- buiten het onder b genoemde vertrek moeten er
zijn 3 vertrekken, waarvan één met een vloeroppervlak