21
2. Indien een kelder uit een vertrek toegankelijk is,
moet de toegang tot den keldertrap behoorlijk kunnen
worden afgesloten.
Artikel 31.
1. Geen vertrek mag een geringer vloeroppervlak
hebben dan 5 M2., gemeten als bedoeld in art. 29, lid 2
onder b.
2. Voor het vertrek bedoeld in art. 29, lid 2 onder 6,
moet de vrije hoogte over het vei'eischte minimum vloer
oppervlak ten minste 2.70 M. en over het eventueel verder
aanwezige vloeroppervlak ten minste 2.20 M. bedragen.
3. Voor zoldervertrekken onder een schuin dak, moet
de vrije hoogte ten minste 2.20 M. bedragen; deze hoogte
moet over niet minder dan de helft van het totale opper
vlak aanwezig zijn. De vertrekken mogen nergens een
geringere vrije hoogte hebben dan 1 M., uit den vloer
genieten.
4. Voor alle andere vertrekken moet de vrije hoogte
over het vereischte minimum vloeroppervlak ten minste
2.40 M. bedragen, tenzij deze 'vertrekken gelegen zijn
geheel of gedeeltelijk onder een plat dak, in welk geval
zij 2.60 M. moet zijn, terwijl de vrije hoogte over het
eventueel verdere aanwezige vloeroppervlak ten minste
2.20 M. moet bedragen.
5. In afwijking van het bepaalde in lid 4 is op een
vertrek, gelegen op den beganen grond onder een schuin
dakvlak, dan wel gelegen boven een kelder en met den vloer
boven peil (een z.g. opkamer) het voor zoldervertrekken
bepaalde in lid 3 van toepassing.
Artikel 32.
h Alle tot een woning behoorende ruimten, waarvan
4e vloer boven of beneden den beganen grond is gelegen,
Moeten behoorlijk bereikbaar zijn door middel van trappen.
Geze trappen moeten zijn vaste trappen, behoudens dat
voor het bereiken van kelders, met losse trappen en van
vlieringen, welke geen vertrekken bevatten, met ladders
han worden volstaan.
2. Indien een trap opgaat uit een der vertrekken be
doeld in art. 29, lid 2 b en c, moet het trapgat tochtvrij
kunnen worden afgesloten.