22 3. Het boveneinde van elke trap moet onmiddellijk aansluiten aan een gang of bordes, althans een vrije bevloerde ruimte, welke geen vertrek vormt en een breedte heeft ten minste gelijk aan die van de trap en een diepte van ten minste 0.90 M. 4. Op elk punt van een vaste trap of trapbordes moet een vrije hoogte van ten minste 2 M. aanwezig zijn. 5. Elke trap moet ten minste langs één zijde van een stevige leuning zijn voorzien; trapgaten moeten, waar de veiligheid zulks eischt, door een stevige balustrade behoor lijk zijn afgesloten. Artikel 33. 1. De optrede van een trap mag ten hoogste 0.20 M. bedragen. 2. De breedte en de aantrede van vaste trappen moeten ten minste onderscheidenlijk bedragen: a. 0.80 M. en 0.20 M., indien de trap als toegang tot een woning dient: b. 0.75 M. en 0.15 M., voor andere trappen dan die, bedoeld onder a. 3. De breedte en aantrede van losse trappen moeten ten minste onderscheidenlijk 0.50 M. en 0.10 M. bedragen. 4. De breedte van een houten trap wordt gemeten tusschen de boomen; de aantrede van een trap wordt ge meten in de klimlijn, welke lijn wordt geacht te liggen op 1/3 van de trapbreedte, gemeten uit den buitenboom. Artikel 34. Bij den bouw van gestichten, van scholen, van internaten, van gebouwen, bestemd voor hotel, tot het houden van bijeenkomsten, tot verpleging of met een andere bijzondere bestemming, kunnen ten aanzien van het aantal, de ligging- de soort, de afmetingen, zoomede van de bordessen en de leuningen van trappen nadere eischen worden gesteld. Artikel 35. 1. Elke woning zal van ten minste twee veilige toe gangen van buiten moeten zijn voorzien. 2. De deur, welke den hoofdtoegang tot een woning

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 200