26
3 M. onder het omringend terrein, of, indien hij deze
diepte niet bezit, tot zijn volle diepte, zijn samengesteld
uit deugdelijk waterdicht materiaal;
c. indien het water wordt onttrokken door middel
van een pomp, moet de put aan de bovenzijde zorgvuldig
waterdicht afgesloten en van een luchtbuis voorzien zijn:
de spoelplaats onder een pomp moet van waterdicht
materiaal worden gemaakt en voorzien worden van een
goede afvoerleiding, zoodanig aangelegd, dat het spoel
water niet naar de put kan terugvloeien;
d. open welputten moeten tot ten minste 1 M. hoven
het omringend terrein zijn opgetrokken en voorzien zijn
van een behoorlijke afdekking en van een vasten emmer.
De bodem rondom een dergelijken put gelegen, moet
over tenminsts den halven omtrek van den put ter breedte
van ten minste 1,00 M. van een waterdichten vloer zijn
voorzien. Deze vloer moet afwaterend worden gelegd naar
de van den put afgekeerde zijde.
3. Regenbakken en waterputten mogen niet in of onder
een gebouw zijn gelegen. Geen wand van een regenbak ot
waterput mag gevormd worden door eenig muurwerk
van een gebouw.
4. Weiwaterputten en nortonputten moeten minstens
5 M., regenbakken minstens 3 M. verwijderd zijn van
beerputten of leidingen van vuil, tenzij deze laatste binnen
dien afstand uit waterdicht aaneengesloten geasfalteerd
ijzeren buizen bestaan.
5. Welputten moeten minstens 10 M., regenbakken
minstens 5 M. verwijderd zijn van mestvaalten en andere,
niet dichte, verzamelplaatsen van verontreinigd water of
ander vuil.
6. Het standstuk van een pomp mag niet van lood
zijn vervaardigd.
7. Ter voorkoming van bodem- en watervervuiling
kunnen ten aanzien van de inrichting, samenstelling,
plaats en afmetingen van putten, nadere eischen worden
gesteld.
Artikel 40.
Onverminderd het bepaalde krachtens de Warenwet,
geldt het bepaalde in de artikelen 38 en 39 mede ten
aanzien van inrichtingen:
er. waarin eet- of drinkwaren voor den handel bestemd,