29 woning als bedoeld in het vorige lid, niet geheel uit brand vrij materiaal zijn geconstrueerd, moeten zij langs de onderzijde een doorgaande voorziening verkrijgen over eenkomstig die voor een vloer als daar bedoeld. 6. Tot uitgang dienende binnen- en buitendeuren van kerken, scholen, internaten of andere gebouwen, voor het samenzijn van veel personen bestemd, moeten naar buiten kunnen openslaan. Artikel 45. In het belang van de brandveiligheid kunnen bij den houw van andere gebouwen dan woningen, in het bijzonder die, welke op meer dan gewone wijze aan brandgevaar zijn blootgesteld of gevaar door brand kunnen doen ontstaan, nadere eischen worden gesteld met betrekking tot de inrichting, de afscheiding, de constructie en de toegangen. HOOFDSTUK IV. Afdeeling G. Voorkomen van vochtigheid. Artikel 46. 1. De bovenkant van den vloer van een vertrek mag niet lager liggen dan 0.15 M. boven de weghoogte, of, ingeval het erf hooger ligt dan de weghoogte, dan wel vrijstelling krachtens art. 24, lid 4, is verleend, boven den grondslag van het bij het gebouw aansluitende terrein. 2. In geen geval mag echter de bovenkant van den vloer van een vertrek lager zijn gelegen dan 0.50 M. boven den hoogsten waterstand, welke ter plaatse van het gebouw pleegt voor te komen. 3. Van het bepaalde in lid 1 is vrijstelling mogelijk, wanneer de plaatselijke gesteldheid van het bouwterrein het verleenen van vrijstelling wettigt. Artikel 47. Indien het terrein waarop gebouwd wordt niet bestaat uit zuiver zand, moet, voordat met den bouw "wordt begonnen, het terrein tot op een diepte van ten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 205