28
een laag grind ter dikte van niet minder dan 3 c.M.
bevindt.
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op daken
van daarbedoelde gebouwen, welke minstens 25 M. zijn
verwijderd van naastbijzijnde, niet op hetzelfde erf ge
plaatste, gebouwen.
3. Indien bijzondere omstandigheden of maatregelen
ten aanzien van de brandveiligheid zulks wettigen kan
vrijstelling worden verleend van het bepaalde in lid 2 in
dier voege, dat de daar genoemde afstand verminderd
wordt.
Artikel 43.
1. Het is verboden stroomijten, hooi- of zaadbergen op
een geringeren afstand dan 50 M. van niet op hetzelfde erf
gelegen gebouwen te plaatsen.
2. Van het bepaalde in lid 1 is vrijstelling mogelijk,
indien bijzondere omstandigheden of maatregelen ten
aanzien van de brandveiligheid het verleenen van vrij
stelling wettigen.
Artikel 44.
1. De ruimten tusschen vloeren, plafonds, muren en
wanden mogen niet met krullen, turfmolm of andere licht
ontbrandbare stoffen worden opgevuld.
2. Het is verboden tegen een gemeenen muur, stook
plaatsen of schoorsteenen te maken, tenzij de balken van
het belendende gebouw daar ter plaatse met ten minste
een halve steen zijn bemetseld.
3. In of tegen rookkanalen, en in verloren schoorsteen
ruimten, mag geen hout of andere brandbare stof worden
aangebracht, zelfs niet indien de stoffen bekleed of be
metseld zouden worden.
4. Tenzij de constructie van den laagst gelegen vloer
van een woning, gelegen boven een niet ter bewoning
bestemd gedeelte van een gebouw, geheel uit brandvrij
materiaal bestaat, moet langs de onderzijde dier constructie
en tot het volle oppervlak van den vloer, een gestucadoord
plafond of andere brandvrije bekleeding aangebracht
worden.
5. Indien trappen en bordessen, die leiden naar een