43
huishoiiflwater. Elke zoodanige inrichting moet voorzien
zijn van een lucht- en waterdichte afvoerleiding van ten
minste 0.04 M. inwendige middellijn, zoomede van een
rooster en stankafsluiting, aansluitend aan een gesloten
rioleering ter afvoering van het huishoudwater naar een
openbaar riool. Zoo dit niet aanwezig is, moet de afvoer
geschieden naar een waterloop, een zink- of een stapelput.
2. Indien een woning geen keuken bevat, moet de
gootsteen in een afzonderlijke spoelruimte of andere bij-
ruimte worden aangebracht.
3. Het is, onverminderd het bepaalde in lid 1, verboden
op een afstand van minder dan 10 M. van de woning voor
den afvoer vau overtollig vuil dienende open goten te
maken.
4. Nader kan worden geëischt, dat de uitloozing op een
der wijzen, als genoemd in lid 1, plaats heeft. Mede kunnen
nadere eischen worden gesteld ten aanzien van de uit
loozing. zoomede, indien deze op een openbaar riool plaats
vindt, ten aanzien van de aansluiting aan dat riool.
Artikel 66.
1. Elk privaat moet van een privaattrechter of c osetpot
met afvoerinrichting en, voor zoover binnenshuis gelegen,
tevens van een stankafsluiter voorzien zijn. Het moet aan
sluiten aan een rioleering ter afvoering van de drekstoffen,
hetzij naar een openbaar riool, hetzij naar een beerput
zonder overstortinrichting, hetzij naar een beerput of
reinigingsinrichting, voorzien van een overstort voor de
vloeibare stoffen.
2. Indien de drekstoffen uitloozen op een beerput
zonder overstortinrichting, mag het privaat niet van
waterdoorspoeling zijn voorzien.
3. Indien de drekstoffen uitloozen op een beerput of
reinigingsinrichting met overstort, mogen de overvloeiende
vochten slechts worden afgevoerd door een waterdichte
afvoerleiding.
4. Nader kan worden geëischt, dat de uitloozing op één
her drie in lid 1 het laatst genoemde wijzen plaats vindt.
Mede kunnen nadere eischen worden gesteld ten aanzien
^an de uitloozing, zoomede, indien deze op een openbaar
riool plaats vindt, ten aanzien van de aansluiting aan dat
riool.