59
Artikel 105.
1. Onverminderd het bepaalde in art. 1620, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek, is de bewoner, hoofd van
een gezin, of afzonderlijk levend persoon, of indien de
last daartoe op hem niet rust de eigenaar verplicht zorg
te dragen, dat alle in de woning of in het daarbij behoorende
erf aanwezige goten, kolken, riolen en privaten, wanneer
deze vol of verstopt zijn, geledigd of gereinigd worden.
2. Den bewoner voornoemd of indien de woning
niet bewoond is den eigenaar kan worden gelast:
a. dat de woning en het daarbij behoorende erf, indien
en voor zoover op hinderlijke wijze verontreinigd, behoor
lijk worden gereinigd;
b. dat de woning of het zich daarin bevindende huis
raad, indien met ongedierte besmet, behoorlijk worde
gezuiverd;
c. dat vuil, afval of andere stoffen worden verwijderd,
liet uitoefenen van een bedrijf of het houden van dieren
worde gestaakt, indien daardoor in of nabij de woning
de lucht op hinderlijke wijze verontreinigd wordt.
Artikel 106.
Het is verboden:
a. rook, afkomstig uit een stookplaats, anders af te
voeren dan door een rookkanaal;
bpijpen van kachels, fornuizen of andere vuurtoe-
stellen te leiden door afscheidingen of vloeren, welke niet
zijn samengesteld uit brandvrij materiaal, tenzij dit
materiaal op een afstand van 5 c.M. van alle zijden der
pijp verwijderd is en de opening met een asbest-cement-
plaat of andere onbrandbare en warmte-slecht-geleidende
stof wordt aangevuld;
c' pijpen van kachels, fornuizen of andere vuurtoe-
stellen te leiden langs brandbare beschotten, balken en
vloeren op een afstand van minder dan 0.20 M., tenzij deze
pijpen op voldoende wijze zijn geisoleerd.
Artikel 107.
Indien uit een gebouw rook of damp op een voor de
omgeving hinderlijke wijze wordt afgevoerd, kan worden
gelast, dat zoodanige voorzieningen worden getroffen, dat
hinder ophoudt.