Edoch mijnheer de Voorzitter niet alleen de hier opgesomde feiten
waren oorzaak dat ik mij ten slotte ook dit jaar wederom gezet heb
om mijn critiek zwart op wit te stellen!Neen,daartoe heeft in de
eerste jLlaats bijgedragen Uw,voor mij zoo eervol complimenthet-
welk ik in de vergadering van 1 October jl.in ontva%st mocht nemen
Al kwam dit compliment dan ook 9 maanden te laat,geloof me,mijn
heer de Voorzitter ik heb het er niet minder om gewaardeerd,en wil
het hier dan ook dankbaar nog even memoreeren.In die bewuste ver
gadering dan,berucht om de gevoerde politie-debatten,sprak U zóc
onverholen Uwe groots voldoening uit over mijne in Januari gehou
den begrootings rede met deze bewoordingen"Eat die rede# toch zoo
schitterend door mij was voorgelezen",dat ik er nu nog gevoelig
voor ben.Mijnheer de Voorzitter ofschoon enkele onzer medeleden
later mij wilden overtuigen,dat Uwe woorden niet in vleienden zin
zouden zijn bedoeld,zij zijn er niet in geslaagd,mijne vreugde
over den mij doer U toegezwaaiden lof te temperen.Ik beschouwde
hun poging slechts uit een gevoel van afgunstomdat ik,en niet zij
dit compliment in ontv^gst mocht nemen.Eerlijk gezegd heb ik ach
ten Uwe loftuiting nog meer gezochthet ge en aanstonds zal blijken.
Mijne vreugde is sindsdien weliswaar eenigszins getemperd door het
feit dat alleen de beide Wethouders,en zij alleen,in diezelfde
vergadering niet steunden mijne motie tot verlichting van den al
te zwaren dienst onzer politieagenten,doch in meera aan dat zij
zulks slechts deden of om U terwille te zijn,of omdat zij dachten
dat de mot ie,zonder hunne stem,toch veilig zou worden gesteld.An
ders kan ik hun tegenstemmen in deze niet verklaren,temeer omdat
ik niet kan aannemen dat zij,volgens hun beginsel,kunnen goed
keuren dat het gezinsleven van een arbeider,al is deze ook toe-
vallig politieagent,nogwel door een Katholiek Gemeentebestuur
absoluut onmogelijk wordt gemaakt.Wiet kan aannemen,dat zij in
den arbeider nog zien een slaaf gedoemd om alda©r te werken.
Nog meer werd mijne vreugde getemperd mijnheer de Voorzitter nu
ik dezer dagen moest vernemen,dat een der mensehen van ons pcli-
tiecorps,waarvan U in diezelfde vergadering getuigde"dat zij
nooit"reden hadden om te klagen-dat zij steeds tevrfiden waren-
dat U a^..ls een liefhebbend Vader voor hum wel een wee zcrgdet-
enz.enz
.v. m ii iU,
<L
c. f