te stellen,dat liet verdere dcöat in cnbehocrlijken toon werd voort- gezet? Was het niet de hoer Rops,zeker toch wel de bezadigdheid in persoon die,toenhij den euvelen moed bezat U nogmaals inlichtingen te vrager 1 over de rdcfcleering te Ulvenhoutvan U op norschen toon het antwoord ontving:"Meent U mijnheer Rops dat wij niets anders te doen hebben "dat. te denken aan de ricleering voor Ulvenhoutwaarom spant U zich "zelf er niet voer" Ee heer Rops moet wel danig confuus van Uw onheusch antwoord zijn geworden,alt hans hij heeft het sindsdien niet meer gewaagd openlijk de ricleering ter sprake te brengen,met het gevolg dat de Ulvenhcu- ters nog steeds zonder ricleering zitten.Was een dergelijk antwoord bevorderend voor den goeden gang van zaken,zoo vraag ik wedercm?De alleszins in de vormen gestelde vraag van genoemd raadslid wettigde allerminst zulk een antwoord,als U meende te moeten geven.De beken de geest zweefde ook dien dag weer door de Raadzaal,echter niet op geroepen door den heer Rops. Heeft niet de heer van bijl destijds,toen'hij U beleefdelijk eene vraag stelde over de Heusdenhoutsche electrificatiezulk een bits antwoord moeten vernemen,dat hij,met een deer tranen verstikte stem stoemkte"Maar mijnheer de Voorzitter waarom snauwt U mij altijd zoo af,als ik U iets beleefd*vraag?"Was het wonder,dat in die vergaderii de afkeuringswaardige toen wederom hoogtij vierde?De heer van Eijl had er,deer zijn beleefd gestelde vraag part noch deel aan.Hoe ver ging het een andermaal den heer Verlegh,toen -^ij,twijfel koesterend aan de abnormale hooge be grootingscijfers van Uw College voor ver betering van de Prins-Hendrikstraat,U een door hem gemaakte bedui dend^ lagere begrooting wilde aanbieden?Moest hij toen niet deze onwellevende woerden aanhccren:"Och mijnheer Verlegh die begrooting "van U kunt U wel voor U houden,daar trek ik me niks van aan".Het aanbod van den heer Verlegh Meld niets beleedigends in,Uw antwoord daarentegen des te meer,mijnheer de VoorzitterOf getuigt het van i een bezadigde,correcte leiding,toen ditzelfde lid,in weer een ande re vergadering,de opmerking durfde maken,dat hij den Burgemeester o en Wethouder van Nooten indertijd wel degelijk gewezen had op het "ondeskundig"leggen onzer^efdamdê ricleering,en U hem eenvoudig toesnauwde"Ja die advie'Zen va'niJU kennen we wel mijnheer Verlegh". |A1

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 175a