geweest over de kwestie de discuteeren. De moeilijkheid
zit daarin, dat de Raad door den Voorzitter wordt "bijeen
geroepen.
De VOORZITTER is het niet eens met de meening van de
heeren Laurey en Drop. Spreker leest in artikel 34 van
de.Gemeentewet voor hem geen verplichting den Raad hijeen
te roepen. Hij kan niet inzien, dat hem eenig verwijt zou
kunnen treffen. De heeren hadden eene vergadering kunnen
aanvragen, indien zij van oordeel waren, dat het nut kon
hehben
De heer LAUREY zegt, dat de Raad, tegen wiens beslissing
bezwaren zijn ingebracht, in beroep kon gaan. De nieuwe
Raad kan niet meer in beroep gaan.
De heer SPRENGER wil n<bg ingaan op de uitdrukking pol4-
tieke tinnegieters wwelke door den Voorzitter is gebezigd.
Voor wat de Voorzitter heeft gezegd als afgevaardigde van
den Raad, heeft hij verantwoording af te leggen. Spreker
vraagt met welk recht de Voorzitter de uitdrukking tt poli
tieke tinnegieters feeeft gebezigd. Het is gemakkelijk
zoo'n uitdrukking te bezigen, wanneer men het laatste
woord heeft. Spreker wil hooren, wat de Voorzitter daarvan
zegt.
De VOORZITTER; zegt, dat, wien de schoen past, hem aan kan
trekken. Wat hij heeft gezegd, was als afgevaardigde van
den ouden raad, waarvoor hij aan den nieuwen Raad geen ver
antwoording heeft af te leggen.
De heer LOERAKKER maakt bezwaar tegen eene zinsnede in
het bezwaarschrift van de heeren Laurey en Verlegh. Er
wordt daarin gezegd, dat de verkiezingen niet zijn gehouden
in een sfeer van helderheid. Spreker acht dit eene beschul
diging aan het adres der stembureaux, die dan zouden ge
werkt hebben in een sfeer van duisterheid.
De heer SPRENGER zegt, dat, indien deze kwestie in den
ouden raad ter sprake was gekomen, de Raad daarmee onge
twijfeld niet zou zijn accoord gegaan. Als er zes zijn, die
niet begrijpen, dat eene motie kan worden gesteld tegen
zoo*ri