hebban op de openbare en de bijzondere scholen en van onderwijzers bij het openbaar en bijzonder on derwijs. De commissie is alzoo alzijdig samengesteld. De belanghebbenden worden hier dus niet -gehoord. Die houding van Burgemeester en Wethouders wordt niet op prijs gesteld. De VOORZITTER wil antwoorden op het betoog van den heer Bprenger, mede ter toelichting van de nieuwe leden. Spreker vestigt daarom de aandacht op arti kel 184 der Wet op het lager onderwijs 1920, waarin de taak der commissie is omschreven. Spreker doet voorlezing van het artikel. Wanneer de Raad eene motie aannneemt en de motie wordt uitgevoerd, wordt die taak uitgebreid. Wanneer die taak omlijnd is, heb ben Burgemeester en Wethouders verder niets meer te doen. 'Men kan in eene motie vreemde dingen zetten. Moeten wij vragen aan de commissie voelt u iets voor een schoolreisjeDat heeft niets met de eigelijke taak uit te staan. Op 25 Juli j.l. is dcor de commis sie een schrijven gericht tot den Raad. Naar aarlei ding daarvan is gevaagd een verslag uit te brengpn. De heer DROP zal zich niet steken in de voorge schiedenis; daarvoor heeft hij die te weinig meege maakt. Het antwoord van den Voorzitter bevredigt hem allerminst. De Voorzitter plaatst zich op het formeel standpunt van artikel 184 der Wet. Dat is formeel juist; dan is voldaan aan de wet. Verder wordt ge dacht J h6e minder last we hebben van de commissie, hoe beter Wanneer de kwestie echter zakelijk en materieel wordt beoordeeld, dan moet het antwoord anders luiden. Eenmaal is de wet vastgelegd, dat be langhebbenden moeten worden, gehoord, dan eischt het te lang vanhet onderwijs, dat Burgemeester en Wethou- d ers op de meest harèPlijke wijze met de commissie samenwerken. Er zijn toch wel punten, welke Burge meester en Wethouders in al hun wijsheid niet kunnen b®ordeelen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 63