en Bavel een zelfde roemrijkjaar moge zijn en dat ieder onda ons, elk op zijn manier, daaraan moge medewerken De Heer SPRENGER verzoekt hierna het woord en zegt Ik was niet van plan algemeene beschouwingen te houden in grooten stijl. Daartoe ontbrak mij de lust.Maar zoo'n liefhebberij als nu heb ik nog nooit gezien. Ik aal echter ook wat zeggen, enkele beschouwingen van algemeenen aard, die beter vooraf gehouden kunnen worden, daar het ver band met de betrekkelijke begrootingsartikelen wat ver gezocht is Eerts een woord aan den Raad. Ten aanzien van wat tot dtand is gekomen, sluit ik mij gaarne aan bij den Heer Laurey Maar mijns inziens hééft de Raad weinig begrip van zijn steinding. Dat U, Mijnneer de Voorzitter het noodig acht en gepast bij de debatten de raadsleden te betitelen als man zonder eer, kwajongen, querulant, niet geremd door eenig fatsoen, lasteraar, valscherik, acht ik nauwelijks de vermelding waard. In Uwe oogen be hoort dat tot den goeden toon. U schijnt dat gewoon te vinden, maar dat de Raad zonder eenig protest zulks to lereert, ft&ht ik een bedenkelijk gemis aan zelfrespect bij den Raad Als de Raad voldoende besef had van zijn na waardigheid, behoorde hij zulke tooneelen onverbiddelijk de zitting te schorsen Maar zoover zijn we nog niet En het is uitgesloten, dat we voor Sept. 1931 zoover komen. Een inzender in de Bredaeche Courant heeft gewezen op het gemis aan tact om de 'vergader ingen van den Raad te leiden bij den Voorzitter. Dat heeft U herhaalde malen getoond. Maar ik voeg eraan toe, de Raad mist den moed U daarvan het besef bij te brengen. Aan de kiezers van 1931 om daarin verandering tebrengen Het beleid van Burgemeester en Wethouders Ik sluit me volkomen aan bij den Heer Brinkerhof, waar deze klaagt over de zeer lange agenda's. Er zijn te weinig vergaderingen. Driemaal is dan óok geschorst moeten worden, 2 en 5 Maart, 25 en 31 October, 12'eb 16 December. Het gevolg is, dat de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 149