- 6.
in haar taak wordt bemoeilijkt, dan behoort ze dat
te rapporteeren en daarvan merken we niets. Nu doen
ze een jaar lang niets. De Raad kan niet berusten in
dien toestand. Spreker handhaaft zijn voorstel.
De heer LAUREY is het grootendeels eens met den
heer Drop. Maar de commissi© beeft toch medegedeeld
aan Burgemeester en Wethouders, dat ze in 1929 haar
taak weer zou hervatten. Die brief had dus niet ge
schreven1 behoeven te worden.
De VOORZITTER handhaaft zijn verklaring. Tijdens
het onderhoud waren de heeren erg opgewonden.
De heer LOERAKKER zegt, dat de commissie meermalen
heeft gerapporteerd over zaken, welke niet tot hare
taak behcoren. Spreker trekt dit alles de conclusie,
dat de commissie niet voor haar taak berekend is. Het
is gewensoht, dat ze zoo vlug mogelijk heengaat.
Spreker vraagt, waarom de mededeelingen, welke de heer
Laurey van de commissie heeft vernemen, door haar niet
in haar jaarverslag zijn gerapporteerd.
De heer SPRBNGER merkt op7 dat de grievsn van de
commissie werden afgewezen, ais niet behorende tot
hare competentie. Dan vraagt de commissie, wat ze te
doen heeft. Eaarop moeten Burgemeester 9n Wethouders
en niet de Raad antwoorden. Spreker kan hoe langer
hoe minder meegaan met het betoog van den heer Drop.
Dan moet er een commissie ad hcc uit den Raad komen»
De VOORZITTER antwocfrdt, dat bij de commissie harte
lijkheid wcrdt= gemist;1 niet bij Burgemeester en Wet
houders. Spreker leest een brief voer van November
1928:, waarin aan de commissie wordt bericht, in hoever
aan haar «nsche'n is te gemoet gekomen.
De heer LAUREY stelt voer de commissie te berichten,
da*t zij haar taak, welke- eene algemeene is, omschre
ven vindt in de wet.
De heer DROP stelt voor te berichten, dat de brief
vs.n