Zeven en twintigste^en laatste blad 27. De heer SPRENGER 2egt, dat de heer Verdaasdonk niets heeft te maken met hetgeen door spreker wordt gevraagd. Spreker kan vragen, wat hij wil; hij heeft daaromtrent den heer Verdaasdonk geen rekenschap van te geven. Hij is het met hem eens, dat zijn vragen ter inzage hadden behooren te zijn gelegd. De VOORZITTER zegt, dat ze aan hem gericht waren. De heer SPRENGER zegt, dat ze aan den Raad gericht waren. Den heer Van Gestel wil hij antwoorden, dat hij er bij de begrooting over heeft gesproken. Het was dan voor den heer Van Gestel een kleine moeite geweest er op te antwoorden. Spreker heeft ook wel eens vragen gesteld betreffende het geneeskundig schooltoezicht, welke later cloor den heer Laurev werden overgenomen. Spreker was daar dankbaar voor. De leden van den Raad moeten elkaar in de hand werken. De heer VAN GESTEL zegt, dat hij bij de begrooting gezegd heeft, dat hij met den heer Van der Put had gesproken en dat die had gezegd, dat de kabel zou worden gelegd. De VOORZITTER zegt, dat de vragen gericht waren tot den Raadsvoorzitter; het ligt niet op sprekers weg ze voor den Raad ter inzage te leggen. De heer LAUREY zegt, dat het een recht is van ieder raadslid om vragen te stellen. Spreker vindt schrif telijke vragen beter. De VOORZITTER zegt alleen gezegd te hebben, dat ze aan den Voorzitter gericht waren. De heer SPRENGER zegt, dat de Voordtter gelijk heeft. Maar de vragen dienen toch ter kennis van den Raad te komen. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 51a