De heer SPRENGER vraagt of het onbeleefd van
hem was te vragen of er geantwoord was. Spreker
vraagt aan de Wethouders of er geantwoord is.
De heer VAN NOOTEN zegt, dat de Burgemeester
reeds heeft gezegd, dat door hem geantwoord is.
Door Burgemeester en Wethouders is geen antwoord
aan Gedeputeerde Staten gezonden.
De heer SPRENGER vraagt, welk gevoelen de
Voorzitter in Den Bosch zal kenbaar maken.
De VOORZITTER zegt niets te willen zeggen. Op
absurditeiten antwoordt hij niet.
De heer BRINKERHOF is van meening, dat de heer
Oomen, die oorzaak is geweest van het beroep, zeker
naar Den Bosch moet gaan.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Oomen een schrif
telijke verklaring heeft gegeven om niet mee naar Den
Bosch te moeten gaan. De heer Oomen heeft in de ver-
gadering van Burgemeester en Wethouders gezegd, dat van Hï;
het stuk van den heer A. Brouwers absoluut niets waar
is.
De heer OOMEN zegt, dat dit een verkeerde indruk
geeft. Hij heeft gezegd, dat er verschillende dingen
in staan, die niet waar zijn.
De heer OOMEN ümgt wel verklaard te hebben, dat de
heer Van Nooten de nummers 1, 2 en 3 heeft opgerold.
Van de numrcerjs 4-, 5, 6 en 7 heeft spreker niets gezegd,
Spreker heeft ook nooit tegen den heer A. Brouwers
gezegd, dat de loting niet rechtvaardig zou zijn ge
weest. Het is niet waard daarvoor een reis naar Den
Bosch te maken.
De heer LOERAKKER is van oordeel, dat de heer
Oomen een eenigszins gevaarlijk spel heeft gespeeld.
De